| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Militair GezagNaamsafkorting
MG; M.G.
Oprichtingsdatum
september 1944
Opheffingsdatum
4 maart 1946
Toelichting op de periode van bestaan
1944-1946 Oprichters
Minister van Oorlog O.C.A. van Lidth de Jeude Aanleiding voor oprichting
Op 28 januari 1943 werd bij ministeriële beschikking het Bureau Militair Gezag (MG) opgericht. Dit was een uitvloeisel van het Besluit op de Bijzondere Staat van Beleg, een regeling waarbij militaire bestuur boven het civiele werd gesteld, met uitzondering van de regering. Deze regeling was in Londense regeringskring met weinig enthousiasme begroet door het autoritaire karakter ervan en de uitgebreide bevoegdheden die het MG ermee verwierf. De noodzaak van een militair gezag werd erkend, maar toch zou het de regering moeten zijn die weer zo snel mogelijk in bevrijd gebied ging functioneren. Slechts de keuze tussen een geallieerd of een Nederlands militair gezag deed bewindslieden van sociaal-democratische snit contrecoeur instemmen. Over de vraag of de geallieerde militaire autoriteiten zouden willen instemmen met een onafhankelijke uitoefening van een Nederlands militair gezag bestond op het moment van oprichting van het MG geen zekerheid. De sluiting van een Civil Affairs-overeenkomst met Britten en Amerikanen in mei 1944 bracht teleurstelling omdat in de operationele fase geallieerde militairen het volledig voor het zeggen kregen. Bij de regering had de sterke wens geleefd dat Nederland onder de Bijzondere Staat van Beleg met een eigen organisatie in bevrijd gebied het militair gezag ter hand kon nemen. Dat het daarna aan geallieerde bevelhebber was om te bepalen of bevoegdheden konden worden overgedragen, was eveneens een streep door de rekening. Dat geallieerde troepen tal van maatregelen, ook op administratief gebied, konden treffen, liet zich maar moeilijk verzoenen met de zo gekoesterde soevereiniteit en de wens baas in eigen huis te blijven. Pas achteraf bleek dat de militairen ruimte lieten de Nederlandse belangen te dienen, zolang rust en orde waren verzekerd en in de behoeften van de strijdkrachten kon worden voorzien. Bovendien was de geallieerde militairen er veel aangelegen verre van binnenlandse politieke aangelegenheden te blijven. Dat was een zaak die men graag aan het MG overliet, maar over de uiteindelijke zeggenschap bestond geen misverstand. (Tekst D.C.L. Schoonoord) Opvolger
Afwikkelingsbureau Militair Gezag Inrichting van de organisatie
Dat het MG voor een omvangrijker taak kwam te staan dan eerst gedacht, laat zich aflezen uit de gestage groei. Toen het MG in september 1944 in bevrijd gebied aan zijn taak begon, was het ongeveer 800 personen sterk. Nog geen negen maanden later was dat uitgegroeid tot meer dan 16.000 met activiteiten op vrijwel ieder terrein van de overheidszorg. Doordat het regeringscentrum in Den Haag acht maanden lang onbereikbaar bleef, vormde het MG onder controle van het geallieerde Civil Affairs-apparaat de facto het bestuur in bevrijd gebied. Totdat de regering zich in juni 1945 weer in Den Haag kon vestigen, verrichtte het MG werkzaamheden die de departementen normaal deden. Het karakter van het MG werd daardoor anders dan voorzien en het takenpakket uitgebreider. Het MG had zich qua organisatiestructuur zoveel mogelijk aan de Civil Affairs-organisatie aangepast, om daar de Nederlandse belangen te behartigen. De taken waren niet geheel identiek en belangen botsten soms. Civil Affairs richtte zich op het veilig stellen van het militaire belang; het MG op het belang van de Nederlandse overheid en bevolking. Militair Commissarissen in de provinciale hoofdsteden en grotere steden vormden daarbij lokaal de schakel in het contact tussen civiele overheid en Civil Affairs. Zij waren lokaal de spin in het web. Gepland was dat de militairen voor zes maanden verantwoordelijk waren om de bevolking van de meest essentiële goederen te voorzien. Feitelijk duurde die periode voor het Zuiden twaalf en voor het Westen vijf maanden. Het geallieerde opperbevel werd op 14 juli 1945 ontbonden, waarna de verantwoordelijkheid voor het bestuur weer bij de Nederlandse regering kwam te liggen. Het duurde na de bevrijding langer dan gedacht voordat het civiele bestuur weer zover op orde was dat het de vele taken van het MG kon overnemen. In september 1945 kwam kabinet Schermerhorn-Drees tot het inzicht dat vele overheidsorganen de medewerking van het MG nog niet konden missen, ook al was verklaard dat MG uiterlijk 1 september 1945 zou zijn geliquideerd. Ook de regelgeving was nog niet op orde, zodat het bestaan van het MG om juridische reden werd gerekt. Pas op 4 maart 1946 werd de Bijzondere Staat van Beleg beëindigd en kwam een einde aan het bestaan van het MG, al was de organisatie feitelijk op 1 januari 1946 ontmanteld. (Tekst D.C.L. Schoonoord) Inrichting van het Militair Gezag Chef Staf: Generaal Majoor Mr. H.J. Kruls Sous-Chef Staf: Kolonel W. Chr. Posthumus Meyjes Hoofd Bureau Sous-Chef: Majoor B.N. Oudraad
Indien geen oprichtingsdatum is vermeld, bestond het betreffende orgaan reeds op het ogenblik, dat de Staf MG werd geformeerd (september 1944). Indien geen opheffingsdatum is vermeld, is het betreffende orgaan opgeheven op het ogenblik, dat de Staf MG is opgeheven (4-3-1946) Positie binnen de organisatie
Het Militair Gezag ressorteerde onder het ministerie van Oorlog Doelstelling
Het doel van militair gezag was de verzekering van orde en rust en het vergemakkelijken van de militaire operaties. De geallieerde militaire commandanten moesten hun aandacht volledig kunnen richten op het voeren van het gevecht. De bemoeienis met civiele aangelegenheden werd gedelegeerd aan de Civil Affairs-organisatie, waaraan ook het Nederlandse MG ondergeschikt was. Wat leidend was, was het militaire belang. Zo was het een militair belang de bevolking van voedsel te voorzien in aanvulling op wat plaatselijke beschikbaar was om rondtrekkende bevolkingsmassa’s te voorkomen. Ook het voorkomen van besmettelijke ziekten die de militairen konden treffen was een belangrijk doel. Daarnaast evacueerden de legers de bevolking uit gevechtszones. Militair gezag was zo meer dan het handhaven van rust en orde en strekte zich ook uit tot het weer op gang brengen van het dagelijkse leven. Met idealisme had dat weinig van doen: het moest bijdragen aan de oorlogsinspanning. De legers waren geen ‘welfare organisation’, maar een gevechtsapparaat. Niettemin profiteerde de bevolking ervan dat de legers op ongekende schaal bemoeienis kregen met de voorziening van hulpgoederen, van aankoop en verscheping tot distributie, al was dat zelden genoeg om in de behoefte te voorzien. Over medewerking van het geallieerde Civil Affairs had het MG niet te klagen. Die stond voortdurend klaar het MG behulpzaam te zijn en bronnen aan te boren om tot verbetering van de economische toestand te komen. Vragen of het om operationele noodzaak ging of maatregelen om onrust en ziekten te voorkomen werden ruim uitgelegd, zoals bij de inspanningen om de energievoorziening en het transport weer op gang te brengen. (Tekst D.C.L. Schoonoord) Taken
De voedselvoorziening en de zorg voor vluchtelingen en repatrianten vormden de hoofdschotel in het werk van Civil Affairs en het MG. Die veroorzaakten in Nederland problemen van veel grotere orde dan in Frankrijk en België. De problemen in het Zuiden zonken in het niet bij die van West-Nederland. Die in het Oosten en Noorden vielen mee. De aanvoer van voedsel was een geallieerde verantwoordelijkheid; de distributie een verantwoordelijkheid van het MG. Geallieerden en MG troffen in eendrachtige samenwerking voorbereidingen om na het terugtrekken van de Duitsers en de capitulatie voedsel zo snel mogelijk bij de bevolking te krijgen. Van het lokale bestuur en het lokale arbeidspotentieel konden vooral in het uitgeputte Westen geen grote prestaties worden verlangd. In juni 1945 was het stadium bereikt dat de inspanningen van Civil Affairs en het MG aanzienlijk werden teruggeschroefd. In het Westen waren toen 250.000 hongerpatiënten behandeld en aan 170.600 personen met hongeroedeem was extra voedsel verstrekt. Het MG speelde ook een sleutelrol bij de rehabilitatie van de infrastructuur en de landbouw, het weer op gang brengen van de economie en om de mensen in de zwaarst getroffen gebieden als Noord-Limburg en Gelderland weer een dak boven hun hoofd te bieden. De achilleshiel bij het herstel van het openbare leven en de economie was de kolenvoorziening. Omdat Nederland over kolenmijnen beschikte, moest het zichzelf bedruipen. Pas in juli 1945 was het punt bereikt, nadat het vervoer over water en per spoor weer op gang kon komen, dat over een redelijke hoeveelheid kolen kon worden beschikt, al bleef de productie ver achter bij wat gewenst was. Een zaak die de gemoederen alom beroerde was de arrestatie van collaborateurs. Veel concrete richtlijnen had het MG niet meegekregen en de regering had onderschat hoezeer collaboratie na de bevrijding krachten opriep die moeilijk in de hand waren te houden. Grote aantallen collaborateurs, NSB-ers en vrouwen die omgang met Duitsers hadden gehad, vormden een dankbaar doelwit om gevoelens van onmacht uit de bezettingsjaren op te projecteren, waardoor het MG met een moeilijk beheersbaar probleem kreeg te maken. De Militair Commissaris moest maar zien hoe orde in de chaos te scheppen. Het optreden van de Binnenlandse Strijdkrachten die aanvankelijk de arrestaties voor hun rekening namen, gaf aanleiding tot kritiek en leidde tot bezorgdheid over de handhaving van de orde. In juni 1945 waren zo’n 123.000 arrestaties verricht en was de piek bereikt. Een met de arrestatieproblematiek verweven probleem was dat van de kampen. Alle pogingen om materiaal en benodigdheden voor de inrichting van kampen uit geallieerde bron te betrekken faalden, terwijl de geallieerden tegelijkertijd veel van de beschikbare ruimte voor zichzelf opeisten. De opvang van repatrianten uit het buitenland was eveneens een taak van het MG. Het had daarvoor nauwelijks de middelen en veel improvisatie was nodig om Ontvangstcentra in te richten. Eind april 1945 kwam de repatriëring op gang, om in de laatste week van mei zijn top te bereiken. 235.122 Nederlanders passeerden de Ontvangstcentra van het MG. Na druk van de geallieerden en onvrede over de gang van zaken bij het terughalen van ontheemden uit Duitsland, die onder Sociale Zaken viel, werd het MG alsnog verantwoordelijk voor repatriëring uit het gebied dat de Westerse geallieerden bezetten. Een probleem in eigen land voor zowel geallieerden als MG was dat van evacués en vluchtelingen. Hun aantal moet rond de 850.000 hebben gelegen, bijna één op de tien Nederlanders. In de loop van de oorlog hadden de Duitsers al ruim 400.000 personen geëvacueerd vooral uit de kuststreek en bij gevechten waren nog eens zo’n 450.000 personen in veiligheid gebracht, deels door de Duitsers, deels door de geallieerden. In het Zuiden evacueerden de geallieerden tenminste 150.000 personen. Dan waren er nog de 250.000 onderduikers en de stedelingen die als ‘hongertrekkers’ naar het platteland waren getrokken. Door zorg van het MG moesten zij naar huis terug kunnen keren of onder dak gebracht. (Tekst D.C.L. Schoonoord) Thema's
Doelgroep
Verzetsdeelnemers Nederland
Vervolgingsslachtoffers Nederland
Burger-oorlogsgetroffenen Nederland
Krijgsgevangenen
Collaborateurs
Repatrianten
Plaatsen
Toelichting op geografische trefwoorden
De Staf van het MG was gevestigd in Brussel van 10 september 1944 tot 9 april 1945. Daarna verhuisde de Staf naar Breda. Na de capitulatie vestigde de Staf zich op 8 mei 1945 in Den Haag. Verwijzing naar andere archiefvormers
Literatuur
Opmerkingen
De teksten bij de velden 'Aanleiding voor oprichting', 'Doelstelling van de organisatie', 'Belangrijkste programmapunten/taken' en 'Inrichting en ontwikkeling van de organisatie' zijn geschreven door D.C.L. Schoonoord. Archief van het Militair GezagPeriode
(1939) 1943-1946 (1956)
Beginjaar
1943
Eindjaar
1946
Vindplaats
Nationaal Archief, Den Haag Toegang
Inventaris met nadere toegangen Toegang gedigitaliseerd Kenmerk toegang
2.13.25 Omvang: 292 pagina's. De inventaris bevat een historische en archivistische inleiding (blz. 15-29) Indices op toegang
Er zijn diverse klappers - alfabetische indexen met namen - die een nadere toegang geven op de dossiers. De archieven van de Chef-Staf Militair Gezag, de Souschefs, het Vrouwenhulpkorps (VHK) en het Bureau Geschiedschrijving zijn ook toegankelijk via de oude toegang welke in een aparte band is bijgevoegd. Als nadere toegang is achter in de inventaris een concordantie opgenomen van oud doosnummer naar nieuw inventarisnummer. Omvang
208,5 meter; 4427 inventarisnummers Archiefordening
Chronologisch Thematisch Anders Toelichting
Bij de bewerking van het archief is de oorspronkelijke indeling behouden. Deze indeling was gebaseerd op een code. Niet alle secties hebben gebruik gemaakt van deze code. Waar dit niet het geval was, zijn de dossiers geordend naar taak van de sectie. Informatiedrager
foto papier tekening Openbaarheid
beperkte openbaarheid Toelichting
Raadpleging van het archief is alleen toegestaan na het verkrijgen van toestemming van de directeur van het Nationaal Archief Verloren geraakt
Bij de bewerking van het archief in 1998 bleek een aantal dossiers niet meer aanwezig te zijn die wel in de oude toegang vermeld stond. In de inleiding van de nieuwe inventaris is een lijst opgenomen van de ontbrekende dossiers. Selectie en vernietiging
Het archief is voor het grootste gedeelte intact gelaten. Alleen dubbelen en stukken van de boekhouding zijn vernietigd. De bewerking is uitgevoerd door de Centrale Archiefselectiedienst te Winschoten in 1998. Wel is het archief dat behoorde bij het kaartensysteem dat is overgedragen aan het Informatiebureau van het Nederlandse Rode Kruis vernietigd is na het maken van de kaarten. Analytische beschrijving van het archief
Het archief van het Militair Gezag bevat enerzijds de neerslag van het handelen van het bestuur van het Militair Gezag, anderzijds de neerslag van het handelen van de verschillende secties die onder het Militair Gezag ressorteerden. De bescheiden van het Bureau Militair Gezag te Londen en het Afwikkelingsbureau Militair Gezag, respectievelijk de voorloper en de taakopvolger van het Militair Gezag, maken ook deel uit van het archief. Het archief van het Militair Gezag bevat vanwege de taak die het had veel dossiers over de repatriëring en de opvang en verzorging van de repatrianten. Eén van de afdelingen die hier voor verantwoordelijk was, was het Bureau Repatriëring. Er zijn diverse dossiers in het archief aanwezig over en van dit Bureau en haar werkzaamheden. Deze stukken betreffen de organisatie en werkzaamheden van deze afdeling. Het archief van het Bureau voor Evacuerings-, Repatriërings- en Verzorgings van Oorlogsslachtofferszaken bevindt zich ook in het archief van het Militair Gezag. Dit bureau was een onderdeel van het Militair Gezag. Het archief van het Bureau voor Evacuerings-, Repatriërings- en Verzorgings van Oorlogsslachtofferszaken komt in deze onderzoeksgids apart aan bod. Wel zijn er dossiers in het archief van het Militair Gezag aanwezig over de werkzaamheden van het bureau en over het bureau zelf vanwege de relatie. Zo zijn er diverse dossiers die stukken bevatten betreffende de werkzaamheden die in de verschillende districten in Nederland plaats vonden. Daarnaast zijn er rapporten over de hulpverlening en opvang van repatrianten in Nederland. Enkele dossiers gaan over de repatriëring uit Nederlands-Indië. Deze dossiers gaan over de aanvangswerkzaamheden ten behoeve van de repatriëring uit Nederlands-Indië. Over de daadwerkelijke repatriëring bevat het archief van het Militair gezag geen gegevens, daar de repatriëring pas in 1946 goed op gang kwam en het Bureau Repatriëring Nederlands-Indië tegen die tijd al was overgegaan naar het ministerie van Overzeese gebiedsdelen in verband met de opheffing van het Militair Gezag. Opsporing van vermiste personen was in tegenstelling tot de repatriëring geen taak van het Militair Gezag. Wel gaf het Militair Gezag inlichtingen over vermiste personen, zoals over gesneuvelde en vermiste militairen (dossier 879). Een aantal dossiers betreffende vermiste personen is wel aanwezig in het archief. Het archief bevat geen persoonsdossiers, kaarten of lijsten met namen van mensen die gerepatrieerd of vermist zijn. Op 8 februari 1946 werd de Registratie- en Informatiedienst van het Bureau voor Evacuerings-, Repatriërings- en Verzorging van Oorlogsslachtofferszaken en het bijbehorende archief overgenomen door het Informatiebureau van het Nederlandse Rode Kruis. De overname was een gevolg van de beslissing om het opsporingswerk in Nederland te centraliseren en onder te brengen bij het Nederlandse Rode Kruis. De bescheiden die overgedragen zijn aan het Informatiebureau bestonden uit:
Met betrekking tot de sociale zorg voor oorlogsgetroffenen en aspecten van het naoorlogse rechtsherstel hebben verschillende secties binnen het Militair Gezag taken verricht. Het archief van Sectie I, Binnenlandse Zaken, bevat stukken betreffende:
Het archief van Sectie II, Juridische Zaken, bevat stukken betreffende:
Het archief van Sectie XIII, Sociaal Werk voor Oorlogsgetroffenen, bevat onder andere stukken betreffende:
De beschreven archiefbescheiden betreffen onder meer rapportages, verslagen, correspondentie, nota's, circulaires en documentatie. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|