In 1946 werd duidelijk dat het beheer van de oorlogsbuitgoederen in gebreke bleef. Militaire bewaking bleek geen waarborg tegen ontvreemding en er waren problemen met vervoer en opslag van goederen. Bij de overgang van Sectie Oorlogsbuit naar Bureau Oorlogsbuit werd Jolles in de gelegenheid gesteld maatregelen te treffen om de administratieve verantwoording van oorlogsbuitgoederen te verbeteren.
Per 1 november 1946 werden de werkzaamheden met betrekking tot de afhandeling van oorlogsbuit niet langer meer door de Rijksbureaus uitgevoerd. De werkzaamheden van de Afdeling Weggevoerde goederen (Wego) van het Rijksbureau voor Metalen waren nog niet afgerond, vandaar dat de werkzaamheden van de Afdeling Wego vanaf 16 november 1946 werden overgenomen door het Bureau Oorlogsbuit.
In verband met het tijdelijke karakter van de werkzaamheden van het Bureau Oorlogsbuit werd deze organisatie in de periode 1946-1948 (en ook ten tijde van Bureau Hergo (1948-1953)) geleidelijk geliquideerd. Tijdens een eerste reorganisatie werd het ‘werkterrein’ verdeeld in een aantal ‘inspecties’. De inspectie-kantoren waren gevestigd te: Rotterdam, Breda, Nijmegen, Valkenburg, Apeldoorn, Enschede, Groningen, Leeuwarden, Alkmaar, Amsterdam, Utrecht en Gouda.
Het hoofdkantoor van Bureau Oorlogsbuit, dat was gevestigd te ’s-Gravenhage, bestond in november 1946 uit elf afdelingen.
Inrichting van het Afwikkelingsbureau Oorlogsbuit van het ministerie van Financiën:
- Afwikkelingsbureau Oorlogsbuit van Rijksmetalen
- Algemene administratie en financiën
- Schepen
- Onroerende goederen
- Buitendienst
- Restitutiegoederen
- Vijandelijk vermogen
- Personeelszaken
- Intern transport
- Opsporingsdienst motorvoertuigen
- Hoofd van het Bureau: mr. J. Jolles
- Plv. hoofd van het Bureau: mr. dr. A. Spanjer
- Hoofd van de afdeling Scheepszaken: J.C. de Bruyn