Wiedergütmachung: BrüG en BEG

'Wiedergutmachungungs-wetten'

In de jaren vijftig van de 20e eeuw kwamen in de Bondsrepubliek Duitsland twee zogenaamde ‘Wiedergutmachungs’-wetten tot stand. Het Bundesrückerstattungsgesetz (BRüG) bood vervolgingsslachtoffers van de nazi’s de mogelijkheid tot vergoeding van de materiële schade veroorzaakt door de roofactiviteiten van de Duitse bezetter. Het Bundesentschädigungsgesetz (BEG) was een soort smartengeldregeling, waarin een tegemoetkoming voor immateriële schade geregeld was. 

Bundesrückerstattungsgesetz (BRüG)

Om in aanmerking te komen voor het verkrijgen van een schadevergoeding in het kader van het BRüG moest worden aangetoond dat het ging om geroofde goederen die terecht waren gekomen in het zogeheten Geltungsbereich, het grondgebied van de Bondsrepubliek Duitsland of (geheel) Berlijn. Het leveren van het bewijs daarvan, het Verbringungsnachweis, was niet eenvoudig omdat de betrokkenen zelf – destijds gedeporteerd of ondergedoken – niet wisten hoe hun eigendommen precies waren geroofd en waar ze terecht waren gekomen. Het onderzoek om het Verbringingsnachweis te kunnen leveren, werd uitgevoerd door een medewerker van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, A.J. van der Leeuw. Daarnaast moesten de vervolgingsslachtoffers het Entziehungsnachweis leveren, het bewijs dat ze de eigenaar van de geclaimde goederen waren geweest en dat die goederen hun waren ontnomen door een orgaan van het Duitse Rijk op grond van hun ras, geloof of wereldbeschouwing.

In het kader van de schadevergoedingen werd in overleg met de Nederlandse regering de Stichting Jokos opgericht. Door joodse diamantairs werd in 1958 de Stichting Sieraden Comité (Sico) opgericht. Beide organisaties zouden zich inzetten voor het verkrijgen van schadevergoedingen voor geroofde kostbaarheden. Voor de administratieve ondersteuning stelde de regering per 1 september 1959 een ambtelijk bureau in, het Centraal Afwikkelingsbureau voor Duitse Schade-uitkeringen (CADSU).

De Nederlandse claims werden voor het overgrote gedeelte als een Sammelverfahren ingediend. Van een Sammelverfahren was sprake indien een groot aantal individuele claims gezamenlijk was ingediend en op gelijke wijze werd behandeld. CADSU, Jokos en Sico dienden namens joodse gedupeerden of hun nabestaanden meer dan 40.000 claims in bij de West-Duitse overheid. Deze claims zijn onderverdeeld in de volgende categorieën: 

M(eubel)-claims

Vanaf begin 1946 werd de Regeling oorlogsschaden aan huisraad uitgevoerd door Schade Enquête Commissies (SEC’s). De dossiers van deze SEC’s, met daarin de uitkeringscriteria en uitkeringsbedragen voor huisraadschade, vormden de basis voor het invullen van de schadevergoedingsformulieren door Jokos en CADSU voor de Meubel-claims. Er zijn 28.655 van deze claims ingediend met een waarde van bijna 92.5 miljoen Mark.

L(ippmann)-claims

Deze claims hadden betrekking op schilderijen, juwelen, gouden en zilveren voorwerpen, antieke meubelen, postzegel- en muntenverzamelingen et cetera die verplicht bij de roofbank Liro waren ingeleverd. De 13.607 kaarten uit de Liro-administratie die in 1958 zijn gebruikt bij het indienen van deze schadeclaims zijn na afhandeling met toestemming van de Rijksarchivaris vernietigd. Ongeveer 3100 kaarten werden niet vernietigd en eind 1997 teruggevonden in een pand aan de Herengracht in Amsterdam. De kaarten waren niet gebruikt om claims in te dienen, omdat de waarde van de goederen op deze kaarten slechts enkele guldens bedroeg. Het CADSU diende 7.934 L-claims in en ontving bijna 18 miljoen Mark aan schadevergoeding.

B(elga)-claims

In het kader van het rechtsherstel kocht de Beleggings- en Garantiemaatschappij voor duplicaten van buitenlandse effecten (Belga) van rechthebbenden hun rechten op buitenlandse effecten, tegen betaling van 100% van de waarde. Belga claimde in het kader van het BRüG een vergoeding voor de gemaakte kosten en voor afgegeven garanties. Deze 10 claims, bestaande uit 5.200 effecten, werden door CADSU ingediend.

W(ertpapiere)-claims

Deze schadevergoedingsactie heeft betrekking op de effecten die op grond van de Liro-verordeningen door de in Nederland wonende joden werden ingeleverd bij Liro. Het betreft hier alleen buitenlandse effecten, omdat de schadevergoeding voor de bij Liro ingeleverde Nederlandse effecten al was geregeld in het kader van het Nederlandse rechtsherstel en de afwikkeling van de Liro-boedel. CADSU verleende haar medewerking bij het gereedmaken en indienen van de 2.400 W-claims ter waarde van 9.8 miljoen Mark.

S(perrstempel)-claims

De Stichting Sieraden Comité (Sico) diende de claims in voor de sieraden en diamanten die in de oorlog waren ingeleverd om uitstel van deportatie te verkrijgen met behulp van een Sperrstempel. Sico heeft 520 claims - betrekking hebbende op ca. 1.000 van deze stempels - ingediend met een totale waarde van 8.8 miljoen Mark.

D(iamanten)-claims

De D-claims werden ook door Sico ingediend. Deze claims hadden betrekking op een deel van de geroofde diamantvoorraden van de joodse diamantindustrie. 174 claims werden hiervoor ingediend, waarvoor zo’n 3,5 miljoen Mark door de BRD werd uitgekeerd.

Härtefonds

In oktober 1964 werd door de BRD een Härtefonds ingesteld, waardoor het mogelijk werd alsnog een restitutieprocedure te beginnen voor claims die na de indieningstermijn van 1 april 1959 waren binnengekomen. Sico diende 1.100 Härtefälle (HF)-claims in voor sieraden, en Jokos 1.885 claims voor inboedels, die respectievelijk circa 1,3 miljoen en 4,4 miljoen Mark hebben opgeleverd. Daarnaast diende Sico in overleg met het West-Duitse ministerie van financiën nog ongeveer 360 LippmannVerschiedenes (LV)-claims in. Deze hadden betrekking op kostbaarheden die door roofinstanties als de Sicherheitspolizei en het Devisenschutzkommando bij arrestatie in beslag waren genomen, en niet bij Liro, maar in een depot van de Sicherheitspolizei terecht waren gekomen. Deze LV-claims werden toegekend indien de kostbaarheden op de 13.607 Liro-kaarten voorkwamen. Op deze claims is een schadevergoeding ontvangen van 4,3 miljoen Mark.

De uitbetaling van de Duitse schade-uitkeringen was in handen van het CADSU en vervolgens het Agentschap van het Ministerie van Financiën, dat per 1 juli 1966 de nog resterende activiteiten van CADSU overnam.

Niet-joodse slachtoffers

Behalve de joodse Nederlanders had de bezetter ook andere groepen vervolgd op grond van hun ras, geloof of wereldbeschouwing en daarbij goederen in beslag genomen. Vaak ging het daarbij om de bibliotheken en archieven van organisaties met een wereldbeschouwelijk karakter, zoals de vrijmetselaars, theosofen, spiritisten en Jehova’s getuigen, die - meestal door de Einsatzstab Reichsleiter Rosenberg - in beslag waren genomen en naar Frankfurt of Berlijn vervoerd. In veel gevallen zijn hiervoor met succes schadevergoedingsclaims ingediend.

Bundesentschädigungsgesetz

In 1953 werd in de Bondsrepubliek de wet BEG aangenomen, die vervolgingsslachtoffers een vergoeding van immateriële schade in het vooruitzicht stelde. Voorwaarde was dat vervolgden tussen 1933 en 1945 binnen de grenzen van de naoorlogse Bondsrepubliek of Berlijn hadden gewoond (dauernder Aufenthalt). In 1955 bepaalde de West-Duitse rechter dat ook een langdurig verblijf in een concentratiekamp, binnen de genoemde grensen, gold als dauernder Aufenthalt. Gezien de enorme kosten die hiermee gemoeid zouden gaan, was de Duitse regering echter niet bereid de wet in die zin uit te breiden. Na onderhandeling tussen het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken en de Duitse regering werd een compromis bereikt: de BRD keerde aan Nederland een bedrag van 125 miljoen Mark uit dat verdeeld zou worden onder vervolgde joden, Sinti en Roma, Jehova’s getuigen en verzetsstrijders.

De richtlijnen voor de verdeling van het bedrag werden door de Commissie-Drees opgesteld. Deze kwamen erop neer dat men voor het verlies van een ouder of kind, vrijheidsberoving gedurende drie maanden of langer, gedwongen sterilisatie of het verplicht dragen van een Jodenster een vast bedrag zou ontvangen. Na kritiek hierop, kon later in bepaalde gevallen ook voor invaliditeit een eenmalige uitkering verkregen worden.

Het CADSU werd in 1963 met de inhoudelijke beoordeling en toewijzing van de immateriële claims in het kader van het BEG belast. Deze tweede taak werd aangeduid als CADSU II, ter onderscheiding van de administratieve afhandeling van de BRüG-claims, die met CADSU I werd aangeduid. CADSU II kreeg uiteindelijk meer dan 60.000 aanvragen te verwerken, waarvan er 51.000 werden erkend. De CADSU II-dossiers zijn bewaard gebleven, de CADSU I-dossiers zijn verloren gegaan.

Esther Balkestein

Bronnen

  • Aalders, G., Berooid. De beroofde joden en het Nederlandse restitutiebeleid sinds 1945 (Amsterdam 2001).
  • Archieven Tastbare Tegoeden Claims, tweede rapport van de Commissie van Onderzoek Liro-archieven (Den Haag 1998).
  • Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie, Amsterdam, Collectie Roof, Recuperatie en Oorlogsmisdrijven.
verantwoording
colofon