Huisraad

Na de bezetting was het te ingewikkeld om huisraad, dat tijdens de oorlog was geroofd en naar Duitsland verscheept, te identificeren om aan de rechtmatige eigenaar terug te geven. Geroofde inboedels vielen daarom onder de regelingen voor vergoeding van oorlogsschade.

Leeghalen van een woning door firma Puls

De al tijdens de bezetting opgerichte Schade Enquete Commissies (SEC) werden belast met het inventariseren van de schade. Controleurs van de SEC werden ingezet om onderzoek te doen naar de waarde van de geroofde inboedels. Aanvragers moesten een standaardformulier invullen waarin zeer gedetailleerd kon worden opgegeven wat er aan goederen uit hun huis geroofd was.

De controleur van de SEC controleerde de juistheid van de opgegeven schaden en maakte een schatting van de oorspronkelijke aankoopprijs en het schadebedrag. Voor de schadevergoeding werd uitgegaan van de waarde van de goederen op 9 mei 1940 en daarnaast werd er nog een afschrijvingspercentage per jaar gehanteerd.

Aanvragers kregen het toegekende schadebedrag niet contant uitbetaald. Bedragen boven de honderd gulden werden vastgezet op een ‘huisraadschadeboekje’ bij de Nederlandse Middenstandsbank. In dat boekje zaten ‘koopbriefjes’ waarmee in winkels huisraad kon worden aangeschaft. 

Duitse huisraadschadevergoedingen

In 1957 werd er in West-Duitsland een wet aangenomen die de materiële schadevergoeding voor slachtoffers van het nazi-regime regelde, de Bundesrückerstattungsgesetz (BrüG). In dit kader kon ook een schadevergoeding worden aangevraagd voor geroofd huisraad.  Zo’n M- of Möbel-claim moest in Berlijn worden ingediend. Een particuliere joodse organisatie, de Stichting Jokos, werd opgericht om aanvragers bij te staan bij het indienen van hun claims. Een overheidsorganisatie, het Centraal Afwikkelingsbureau Duitse Schade-uitkeringen (Cadsu), controleerde de aanvragen en zorgde voor de uitkering van de schadebedragen. Voor iedere M-claim werd bij de Stichting Jokos een dossier aangelegd, waarvan er ruim dertigduizend bewaard zijn gebleven.

Volgens de bepalingen van de BRüG kwamen alleen goederen in aanmerking voor schadevergoeding waarvan kon worden aangetoond dat ze in het naoorlogse West-Duitsland of Berlijn waren terechtgekomen, het zogeheten Geltungsbereich. Omdat het vooral voor joden, van wie de huizen na hun deportatie waren leeggeroofd, moeilijk was om aan te tonen dat hun geroofde meubels in West-Duitsland waren terechtgekomen, werd er een compromis bedacht: als een aanvrager kon aantonen dat zijn inboedel op ‘reguliere’ wijze was gestolen, ging de West-Duitse regering ervan uit dat 80 procent van die inboedel in het Geltungsbereich terecht was gekomen. Van reguliere roof was sprake als kon worden aangetoond dat de inboedel was gestolen door de Duitse roofinstantie Einsatzstab Reichsleiter Rosenberg (ERR). In Amsterdam betekende dat bijvoorbeeld dat men moest aantonen dat de inboedel was meegenomen door de beruchte verhuisfirma van Abraham Puls.  

Commissie Kordes

De Commissie Kordes heeft in de jaren ’90 onderzoek verricht naar de afwikkeling van joodse claims, onder andere met betrekking tot huisraad.

Esther Balkestein

verantwoording
colofon