Diamanten

De vooroorlogse diamantindustrie was grotendeels in handen van Amsterdamse joden. Omdat deze joden specialistisch werk verrichtten, en dus niet zomaar te vervangen waren, konden zij zich vaak langer aan deportatie onttrekken dan andere joden. Op verschillende manieren heeft de bezetter getracht hun kostbare handelswaar in handen te krijgen. Dikwijls was er geen sprake van regelrechte roof van diamanten, maar van verkoop onder dwang.

Stempels

Toen in de zomer van 1942 de deportaties begonnen, werd de joodse diamantairs de mogelijkheid geboden om tegen inlevering van diamanten, sieraden en andere kostbaarheden ter waarde van 30.000 gulden een voorlopige vrijstelling van deportatie te verkrijgen. Joden die van de geboden mogelijkheid gebruik maakten, kregen een zogenoemde Sperrstempel in hun persoonsbewijs. Voor hetzelfde bedrag kon men ook een vrijstelling voor familieleden kopen. De Befehlshaber der Sicherheitspolizei, die verantwoordelijk was voor het verstrekken van de stempels, stelde speciale bemiddelaars aan bij wie de stempels gekocht konden worden. Eén van hen was Erich August Puttkammer, procuratiehouder bij de Rotterdamsche Bankvereniging (Robaver) te Amsterdam. De vrijstelling gold ‘bis auf weiteres’; de laatste bezitters van een stempel werden op 29 september 1943 alsnog bij de laatste grote razzia in Amsterdam opgepakt en in de loop van 1944 op transport gesteld naar Bergen-Belsen. Op de zwarte markt in België ruilden de Duitsers de diamanten en sieraden voor industriediamant, dat naar Berlijn werd gezonden ten behoeve van de Duitse oorlogsindustrie.

Het ‘Hanemann-geschenk’

Op nog een andere manier kreeg de bezetter Nederlandse diamanten in handen. Voorraden van diamanthandelaren werden door de firma Bozenhardt & Co. onder dwang, maar met medewerking van het Rijksbureau voor Diamant, opgekocht en naar Duitsland geëxporteerd. De opbrengst werd in bewaring gegeven bij de Amsterdamsche Bank en kon na de bevrijding aan de rechthebbenden uitbetaald worden. Tijdens de grote razzia’s in mei en juni 1943 waren ook vele ‘Diamant-Juden’ naar Westerbork gevoerd die tot dan toe waren vrijgesteld. In verband met de activiteiten van de firma Bozenhardt werden enkele joden in juli en augustus weer vrijgelaten op aandringen van de Duitse gevolmachtigde bij het Rijksbureau voor Diamant, Carl Hanemann. Deze dwong de vrijgelaten diamantairs vervolgens het Derde Rijk uit dankbaarheid een geschenk aan te bieden in de vorm van diamanten. De voor het ‘Hanemann-geschenk’ ingezamelde diamanten kwamen, evenals de diamanten die waren ingeleverd ter verkrijging van de stempels, op de zwarte markt terecht.

Na verloop van tijd nam het Rijksbureau voor Diamant het opkopen van diamanten van de firma Bozenhardt over. Het bureau liet de voorraden opbergen in de kluizen in een filiaal van de Amsterdamsche Bank in Arnhem. Op 24 september 1944, na de geallieerde luchtlandingen in die stad, braken de Duitsers de kluizen open en voerden de edelstenen af naar Berlijn.

Industriediamant

Voor de Duitse oorlogsindustrie was industriediamant van vitaal belang. Om het in handen te krijgen, voerde de bezetter in de zomer van 1942 de zogenaamde Diamantlijst III in. Familieleden en huisgenoten van werknemers en werkgevers in de diamantindustrie konden op deze lijst geplaatst worden en, evenals in het geval van de Sperrstempel, voorlopige vrijstelling van deportatie verkrijgen. Plaatsing op de lijst kostte aanvankelijk vijftig karaat industriediamant, maar na verloop van tijd moest het dubbele worden ingeleverd. Via de firma Bozenhardt kwamen deze diamanten terecht bij de Reichsstelle für technische Erzeugnisse in Berlijn, die een vergoeding overmaakte aan de Amsterdamsche Bank. Dit geld kwam na de oorlog ten goede aan de rechthebbenden. 

Terugkeer diamanten naar Nederland met konvooi van de Amerikaanse Military Police

Recuperatie

De diamanten die in september 1944 door de Duitsers uit de Arnhemse kluizen waren geroofd, werden na de bevrijding grotendeels opgespoord en naar Nederland teruggebracht. Een van de organisaties die zich bezighielden met de recuperatie van Diamant uit Duitsland was het Commissariaat-Generaal voor de Nederlandse Economische Belangen in Duitsland. Via het Rijksbureau voor Diamant werd geprobeerd te achterhalen wie de oorspronkelijke eigenaren van de gestolen diamanten waren geweest. 

In het kader van de recuperatie werd tevens de Stichting Teruggevoerde Diamant in het leven geroepen. Directe aanleiding voor haar oprichting waren de problemen die het Bureau Herstelbetalings- en Recuperatiegoederen (HERGO), dat als taak had geroofde goederen te restitueren, ondervond bij de liquidatie en verdeling van een partij diamanten van 6000 karaat. Deze diamanten waren door de Duitsers door elkaar gemengd, waardoor het onmogelijk was te bepalen wie van welke diamanten de oorspronkelijke eigenaar was. Via veilingen heeft de Stichting Teruggevoerde Diamant de partij verkocht en de opbrengst ten goede kwam aan de oorspronkelijke eigenaren. 

Schadevergoeding

Miljoenenschat beschikbaar voor nazi-slachtoffers; Berichtgeving over verkoop van diamanten ten bate van de IRO
In 1957 werd in de Bondsrepubliek Duitsland het Bundesrückerstattungsgesetz (BRüG) van kracht. Deze wet regelde de materiële schadevergoeding voor slachtoffers van het naziregime die op grond van hun ras, geloof of politieke overtuiging waren vervolgd. In het kader van deze wet konden claims worden ingediend voor de niet uit Duitsland teruggekeerde diamanten. Een jaar later werd de Stichting Sieraden Comité (Sico) opgericht. Op basis van de BrüG diende deze stichting de zogenaamde S-claims in: claims tot schadevergoeding voor de in de jaren 1942 en 1943 ingeleverde diamanten ter verkrijging van een Sperrstempel. Het Sico heeft in totaal 520 claims ingediend, die tezamen op bijna 1000 stempels betrekking hadden en die een totale waarde vertegenwoordigden van DM 8.8 miljoen.

Het Sico trad ook in een aantal andere zaken op. In het kader van het BRüG diende het vier soorten diamantenclaims in, de zogenoemde D I tot en met D IV claims. Die claims hadden betrekking op schade geleden door de diamantindustrie- en handel:

  • D I-claims hadden betrekking op de onder dwang verkochte diamanten aan de firma Bozenhardt & Co. Het verschil tussen de taxatieprijs per 1 april 1956 en de in 1943/1944 betaalde prijzen voor de diamanten kwam voor schadevergoeding in aanmerking.
  • D II-claims betroffen een schadevergoeding voor de ‘Arnhemse Diamantroof’.
  • D III-claims werden ingediend wegens onder dwang afgestane diamanten voor het ‘Hanemann-geschenk’.
  • D IV-claims hadden betrekking op aan het einde van de oorlog nog door het Devisenschutzkommando gestolen diamanten.

In totaal diende het Sico voor deze vier D-claims 175 verzoeken tot schadevergoeding in. De BRD betaalde ongeveer DM 13,5 miljoen uit.

Esther Balkestein

verantwoording
colofon