Onbeheerde nalatenschappen en het verervingsvraagstuk

Na de oorlog bleek dat van de naar schatting 140.000 joden die voor de bezetting in Nederland woonden slechts rond 36.000 de oorlog overleefd hadden. Hun deportatie was gepaard gegaan met de noodgedwongen achterlating van hun huizen, inboedels of bedrijven. Na de oorlog werd de  Nederlandse staat wettelijk verantwoordelijk voor het beheer van het zogenaamde onbeheerd vermogen van de nog afwezige rechtmatige eigenaars. Personen werden als afwezig aangemerkt als ze door oorlogsomstandigheden tijdelijk niet vindbaar waren, maar ook en vooral als ze waren omgekomen zonder dat hun overlijden wettelijk vaststond. Als onbekend was wie de erfgenamen waren van de achtergebleven vermogens werden natuurlijke personen zoals advocaten of notarissen door het Nederlandse Beheersinstituut tot bewindvoerder aangewezen. In een later stadium werden hiervoor organisaties opgericht zoals de Stichting Bewindvoering Afwezigen en Onbeheerde Nalatenschappen (BAON).

Nalatenschappen

De wet eiste dat nalatenschappen via voorgeschreven procedures afgehandeld moesten worden. Erven was alleen mogelijk van iemand die officieel en wettelijk overleden was. Dit betekende dat een ambtenaar van de Burgerlijke Stand van de laatst bekende woonplaats een akte van overlijden opstelde en die inschreef in het register van overlijden. Maar omdat van de meeste gedeporteerde joden niet bekend was of ze nog in leven waren, werden de niet-teruggekeerde joden wettelijk aangemerkt als ‘vermisten’. Het Burgerlijk Wetboek voorzag in de mogelijkheid bij een rechter een verklaring tot vaststelling van vermoedelijk overlijden aan te vragen, maar de afgifte van zo’n verklaring was alleen mogelijk na een periode van 10 jaar van vermissing. Om dit probleem te verhelpen kwam op 10 juni 1949 de Wet houdende voorzieningen betreffende het opmaken van akten van overlijden van vermisten tot stand. Als datum van overlijden werd aanmerkt ‘de dag volgende op die, waarop het laatst van het bestaan van de vermiste is gebleken’. Voor de vaststelling van de overlijdensdatum van de vermiste joden ging men uit van de transporten waarmee zij waren gedeporteerd. De notarissen namen die data in hun verklaringen van erfrecht op als de exacte data van overlijden en op die grondslag konden de nalatenschappen worden verdeeld.

Verervingsproblematiek

Wanneer het overlijden was vastgesteld – moest de erfopvolging worden afgewikkeld. Dit was meestal geen eenvoudige opgave, want ook het lot van de erfgenamen was vaak niet bekend. Om de wettelijke erfgenamen in een nalatenschap te vinden, werd eerst nagegaan of er een akte van huwelijkse voorwaarden bestond en of er mogelijk een testament was opgemaakt. Was dat niet het geval, dan werd de familierelatie tussen erfgenaam en erflater en het tijdstip van overlijden van de erflater van doorslaggevende betekenis. Waren de erflaters getrouwd, dan was het van belang te weten wie van beide als eerste was overleden. Als het overlijden van een echtpaar op eenzelfde tijdstip was bepaald, ging de nalatenschap naar de gemeenschappelijke erfgenamen. Als het tijdstip van overlijden van het echtpaar verschillend was, werd in verband met het erfrecht de vraag belangrijk wie van de twee echtelieden als eerste was overleden, omdat dat weer gevolgen had voor wie als erfgenaam aangemerkt werd.

Accountantsrapport voor het Beheersinstituut over het vermogen van de omgekomen vader en zuster van de heer Baruch

Erfgenamen probeerde men op te sporen via de Burgerlijke Stand of door middel van advertenties in de landelijke dagbladen en het Nieuw Israëlitisch Weekblad. Ook werd speurwerk verricht in het Centraal Testamentenregister. Erfgenamen konden zichzelf ook aanmelden. Ze dienden dan wel de nodige bewijsstukken te overleggen, zoals een familie-uittreksel en een stamboom. Als eenmaal een erfgenaam was gevonden, werd de zaak gewoonlijk ter afwikkeling overgedragen aan een notaris. Een speciaal opgerichte Stichting Centraal Bureau van Onderzoek inzake de vererving van de nalatenschappen van vermiste personen (BONVP) verzamelde genealogische gegevens. Op het bureau werd het speurwerk naar erfgenamen gecoördineerd en uitgevoerd. Het werk werd gefinancierd uit de nalatenschappen van vermisten.

Alle verervingen hadden gevolgen voor de successierechten. Kinderen die erven van hun ouders betalen relatief minder successierechten dan verdere verwanten. Hoe verder in de afstammingslijn, hoe meer successierechten er worden geheven. Al deze extra successierechten - volgens historicus Gerard Aalders een bedrag van 135 tot 180 miljoen euro - kwamen ten goede aan de staat. Volgens het erfrecht is men als erfgenaam gerechtigd tot in de 6e graad van de zijlijn. Als er tot in de 6e graad geen bloedverwant te vinden was, verviel de nalatenschap aan de Staat.

Esther Balkestein

Bronnen

  • Aalders, G., Berooid. De beroofde joden en het Nederlandse restitutiebeleid sinds 1945 (Amsterdam 2001).
  • Aalders, G., ‘Overheid verdiende aan ellende Holocaust’, in NRC Handelsblad, 25 januari 2000.
  • Lipschits, I., De kleine sjoa: Joden in naoorlogs Nederland (Groningen 2001).

 

 

verantwoording
colofon