Roof ten tijde van de bezetting

Roof en plundering

De roof van kapitaal en goederen is in Nederland tijdens de bezetting heel systematisch verlopen. Om het roven rechtmatig te laten lijken, heeft de Duitse bezetter diverse verordeningen met de kracht van wet uitgevaardigd en officiële instanties opgericht om aan de roof uitvoering te geven. Vooral de joden werden de dupe van de Duitse roofzucht. Een van de bekendste roofinstanties was de bank Lippmann, Rosenthal & Co, waar joden verplicht werden hun waardevolle bezittingen in te leveren.

Niet alleen joden, ook andere groepen werden door de Duitsers systematisch beroofd, zoals Sinti en Roma en Jehova’s getuigen. Zowel joodse als niet-joodse non-commerciële verenigingen en stichtingen (waaronder verschillende christelijke organisaties en geheime genootschappen als de Vrijmetselaars) werden ontbonden, terwijl hun bezittingen in beslag genomen werden. Vijandelijke vermogens - bezittingen afkomstig van inwoners van landen waarmee Duitsland in oorlog was – kwamen onder beheer van de bezetter. Volledige inboedels verdwenen naar Duitsland. Dat gold ook voor kunstwerken; de nazi-elite koos uit Nederlandse kunstcollecties de meest waardevolle werken voor haar privécollecties.

Na de Slag om Arnhem werd er geen moeite meer gedaan om de roof te verbloemen. De Duitsers plunderden alles wat hun van pas kon komen onder het motto: 'Recht ist, was Deutschland nützt.' Zeventig procent van alle oorlogsroof vond plaats tussen september 1944 en mei 1945. Volgens schattingen heeft Nederland tijdens de bezetting per hoofd van de bevolking een schade van 3.058 gulden geleden. Voor de joden bedroeg de schade minstens 7.142 gulden per persoon.[1]

Hieronder volgt een overzicht van de belangrijkste roofinstanties.

Lippmann, Rosenthal & Co. Sarphatistraat (Liro)

Lippmann, Rosenthal & Co. was de naam van een bekende joodse bankiersfirma in de Nieuwe Spiegelstraat in Amsterdam. Onder dezelfde naam vestigde de Duitse bezetter in de Sarphatistraat een filiaal van deze bank, dat bekend werd onder de afkorting Liro (Sarphatistraat). De naam van deze achtenswaardige joodse bank werd overgenomen om vertrouwen te wekken, maar in feite stonden de twee banken los van elkaar.  Op grond van de Eerste Liro-verordeningwerden vanaf augustus 1941 alle joden in Nederland gedwongen hun contante geld en cheques te storten op een rekening bij Liro, al hun tegoeden en deposito’s bij banken en spaarbanken naar Liro over te laten schrijven en hier ook hun effecten in depot te geven. In mei 1942 volgde de Tweede Liro-verordening waarbij ‘collecties van alle soorten kunstvoorwerpen, voorwerpen van goud, platina of zilver, alsmede bewerkte en onbewerkte edelstenen, halfedelstenen en parels’ moesten worden ingeleverd en levensverzekeringspolissen en vorderingen aangemeld. Om de schijn van reguliere bank op te houden, hield Liro tot eind 1942 individuele bankrekeningen bij waarop de ingeleverde joodse vermogenswaarden werden geboekt. Vanaf 1943 werden de individuele rekeningen opgeheven en werden alle vermogens op een Sammelkonto (verzamelrekening) gestort, waarna de joodse eigenaren geen toegang meer hadden tot hun eigen bezittingen.

Vermögensverwaltungs- und Rentenanstalt (VVRA)

De door de bezetter in mei 1941 opgerichte stichting VVRA was geen ‘actieve’ roofinstantie. Zij had tot taak de van andere roofinstanties ontvangen liquide middelen en effecten te beheren. Zo kwamen de opbrengsten die voortvloeiden uit de verkoop van joodse bedrijven en onroerende goederen bij haar terecht. De stichting bemoeide zich wat betreft de arisering hoofdzakelijk met de grotere bedrijven; de koopsommen van de kleinere zaken en de opbrengst van de geliquideerde bedrijfjes werden rechtstreeks bij de Liro gestort.

De opbrengsten die voortvloeiden uit de liquidatie van Vrijmetselaarsloges en andere niet-commerciële verenigingen en stichtingen kwamen weer wel bij de VVRA terecht. Bij deze liquidaties was de Commissaris voor de niet-commerciële verenigingen en Stichtingen, H.W. Müller Lehning, betrokken.

Generalkommissar für Finanz und Wirtschaft

Liro kreeg weliswaar het beschikkingsrecht over alle bij haar ingeleverde kostbaarheden, maar bleef verantwoording verschuldigd aan Dr. Hans Fischböck, de Generalkommissar für Finanz und Wirtschaft. Fischböck was tevens de hoogst verantwoordelijke voor de uitvoering van de arisering van joodse ondernemingen en de vordering van vijandelijke vermogens. Onderdeel van Fischböcks Generalkommissariat was de Wirtschaftsprüfstelle, waar vanaf oktober 1940 alle joodse ondernemingen zich moesten laten registreren. In maart 1941 begon deze instantie met het aanwijzen van beheerders die de leiding van de bedrijven overnamen en verantwoordelijk werden voor alle transacties. Er kunnen twee soorten beheerders onderscheiden worden: Liquidationstreuhänder - kortweg Treuhänder – die als taak hadden joodse firma’s te liquideren en Verwaltungs-Treuhänder – kortweg Verwalter - die een bedrijf permanent onder hun hoede namen of tot het moment dat de onderneming verkocht werd. In het algemeen werden grote of goed lopende bedrijven verkocht of onder beheer gesteld, terwijl de voor de Duitsers niet interessante, kleine bedrijfjes werden geliquideerd.

Dr. W. Spiecker deelt mee dat Gerzon Modemagazijn aan hem is overgedragen. Berichtgeving van een Verwaltungs-Treuhänder

Bij verordening VO 26/1940 van juni 1940 bepaalde de bezetter dat de in Nederland aanwezige vijandelijke vermogens onder Duits beheer gesteld werden. Verantwoordelijk voor de uitvoering van deze verordening was de Abteilung Feindvermögen van het Generalkommissariat. Voor de verschillende categorieën vijandelijk vermogen werden afzonderlijke Sammelverwaltungen ingesteld. De Sammelverwaltung feindlicher Hausgeräte bijvoorbeeld was belast met het beheer van opgeslagen huisraad. Roerende goederen, met name handelsgoederen van particulieren en firma’s, werden beheerd door de Geschäftsstelle für Verwaltung feindlicher Warenlager.

Deutsche Revisions- und Treuhand AG (DRT)

In overleg met het Rijkscommissariaat opende in de zomer van 1940 een groot Duits accountantskantoor, de Deutsche Revisions- und Treuhand A.G, een filiaal in Den Haag. Dit Haagse filiaal werd belast met het in ontvangst nemen, registreren en inventariseren van alle aanmeldingsformulieren van vijandelijk vermogen en hield bovendien voor de Wirtschaftsprüfstelle het financiële toezicht op de Treuhänder en Verwalter. Ook fungeerde de DRT als ‘Sammelverwalterin’ voor geconfisqueerde edelmetalen, edelstenen, waardepapieren en de inhoud van safeloketten. 

Niederländische Aktiengesellschaft für die Abwicklung von Unternehmungen (Nagu)

Als een Verwalter zelf het door hem beheerde bedrijf wilde kopen, werd de Niederländische Aktiengesellschaft für die Abwicklung von Unternehmungen (Nagu) ingeschakeld. Deze naamloze vennootschap was belast met de taxatie en verkoop van ondernemingen. Zij onderhandelde met toekomstige kopers over de prijs en sloot de verkoopovereenkomsten af.

Omnia Treuhandgesellschaft GmbH

Bij het grootste deel van de te liquideren kleine bedrijfjes werd de Omnia Treuhandgesellschaft als Liquidationstreuhänder aangesteld. Deze in Praag gevestigde onderneming opende daartoe een filiaal in Den Haag. Na de liquidatie van een bedrijfje werd een batig saldo bijgeschreven op de privérekening van de voormalige eigenaar bij Liro Sarphatistraat.

Niederländische Grundstückverwaltung (NGV)

De Niederländische Grundstückverwaltung (NGV) was verantwoordelijk voor de onteigening van het joodse grondbezit. Hieronder viel zowel de grond als de daarop staande bebouwing en de opbrengsten daarvan, zoals huur, erfpacht en hypotheken. De NGV droeg het beheer over aan twee Nederlandse NSB-firma’s, die zelf ook weer onderbeheerders aanstelden. De huizen werden vaak ver onder de prijs verkocht aan een tussenpersoon, waarna ze voor een normale prijs werden doorverkocht. De opbrengsten van de huren en verkoop werden op rekening van de VVRA gestort. Omdat, ondanks Duitse pressie, de Nederlandse hypotheekbanken zich probeerden te ontrekken aan het verstrekken van hypotheken op joods bezit, werd hiervoor eind 1943 de Landelijke Hypotheekbank opgericht. Deze bank werd tevens gebruikt om een einde te maken aan hypothecaire vorderingen die joden hadden op niet-joden.

Einsatzstab Reichsleiter Rosenberg (ERR)

Het systematisch leegroven van huizen van joden was voorbehouden aan de ERR, de organisatie die oorspronkelijk was gespecialiseerd in de roof van archieven, bibliotheken en kunstverzamelingen. Tussen het voorjaar van 1942 en eind september 1943 was de ERR actief bij het in beslag nemen van huisraad. Na inventarisatie van het huisraad door de Hausraterfassungsstelle, een afdeling van de Zentralstelle für jüdische Auswanderung van het Generalkommissariat für das Sicherheitswesen, liet de ERR de woningen leegruimen door Nederlandse en Duitse verhuisfirma’s, zoals de Firma Puls in Amsterdam. ‘Pulsen’ werd in de volksmond een werkwoord dat stond voor het leegruimen van woningen.

Vrachtwagen van de firma Puls te Amsterdam

Generalkommissariat für das Sicherheitswesen

Naast zijn bemoeienissen met huisraad was de Generalkommissar für das Sicherheitswesen betrokken bij diverse andere vormen van roof. In mei 1944 gingen de Duitsers over tot arrestatie van de Sinti en Roma, die vervolgens via Kamp Westerbork naar Auschwitz-Birkenau werden gedeporteerd. Hun bezittingen werden op last van een onderdeel van het Generalkommissariat, de Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des Sicherheitsdienstes (BdS), in beslag genomen. Het ging daarbij om woonwagens, muziekinstrumenten, huisraad, kleding, paarden, sieraden etc. Contant geld werd gestort op de girorekening van de BdS onder vermelding van ‘Zigeunererfassung’.

Omdat niet alle joodse bezittingen vrijwillig werden ingeleverd bij Liro had de bezetter een manier bedacht niet-ingeleverde kostbaarheden toch in handen te krijgen. In ruil voor diamanten, sieraden, of goud ter waarde van 30.000 gulden konden rijke joden, onder wie veel diamantairs, uitstel van deportatie kopen. Als bewijs kregen ze een zogenaamde Sperrstempel in hun persoonsbewijs. De BdS was verantwoordelijk voor de uitgave van de stempels.

Devisenschutzkommando (DSK)

Het Devisenschutzkommando werd in eerste instantie in Nederland gevestigd om toezicht te houden op de door de Duitsers uitgevaardigde deviezenmaatregelen, maar werd al spoedig ingezet bij de controle op de aanmelding en inlevering van vijandelijk vermogen. Vanaf augustus 1941 werd het DSK ook ingezet bij de controle op de naleving van de twee Liro-verordeningen, die bepaalden dat het joodse vermogen moest worden ingeleverd bij Liro Sarphatistraat. Naast het Devisenschutzkommando speurde ook de Sicherheitspolizei naar goederen en bezittingen die ‘inleveringsplichtigen’ achter probeerden te houden. Beide organisaties maakten daarbij ruimschoots gebruik van informanten, de zogenoemde Vertrauens- of V-Männer. Het beheer van de in beslag genomen goederen liet het DSK over aan onder andere de Liro en VVRA.

Esther Balkestein

Bronnen

[1] G. Aalders,  Berooid. De beroofde joden en het Nederlandse restitutiebeleid sinds 1945 (Amsterdam 2001) 11.

  • Aalders, G., Roof. de ontvreemding van joods bezit tijdens de Tweede Wereldoorlog (Den Haag 1999).
  • Aalders, G.,  Berooid. De beroofde joden en het Nederlandse restitutiebeleid sinds 1945 (Amsterdam 2001).
  • Aalders, Bij Verordening, nota RIOD (Amsterdam 1998).
  • Kemenade, J.A van, et al. (red.), Eindrapport van de Contactgroep Tegoeden WOII, (Amsterdam 2000). Bijlage 4, F. Hoek en J. ten Wolde, ‘Roof en restitutie joodse vermogen’.
verantwoording
colofon