De taakopdracht van de Contactgroep was aanvankelijk beperkt, namelijk:
het kritisch volgen (‘monitoren’) van het onderzoek naar oorlogstegoeden in het buitenland. Mochten deze onderzoeken daartoe aanleiding geven, dan zou de Contactgroep moeten bezien of Nederlandse ingezetenen claims zouden kunnen leggen op daaruit voortkomende gelden. Deze taak van de Contactgroep was in het bijzonder van toepassing op onderzoeken naar slapende tegoeden bij financiële instellingen en op de internationale steunfondsen die recent ten behoeve van vervolgingsslachtoffers waren opgericht.
Gezien de onvoorspelbaarheid van de internationale discussie had de minister van Financiën aangegeven liever niet te willen spreken van een strikt omschreven mandaat, maar van een ‘zich ontrollend werkterrein’. Hierdoor kreeg de Contactgroep de mogelijkheid – in overleg – relevante (onderzoeks-)initiatieven te ontplooien.
Al na de tweede vergadering op 10 april 1997 vroeg en kreeg de Contactgroep uitbreiding van haar mandaat. Mede op verzoek van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB), het Verbond van Verzekeraars (VVV) en het Centraal Joods Overleg (CJO) nam zij het initiatief tot een onderzoek naar de systematiek van het rechtsherstel met betrekking tot de tegoeden van vervolgingsslachtoffers bij Nederlandse banken en verzekeringsmaatschappijen. Het onderzoek werd verricht door de Begeleidingscommissie onderzoek financiële tegoeden WOII in Nederland (Commissie-Scholten). De analytische opzet hield in dat noch de Contactgroep noch de Begeleidingscommissie individuele claims in behandeling nam. Dit werd overgelaten aan de direct betrokken instantie, de bank of de verzekeraar in kwestie.
Daarnaast heeft de Contactgroep onderzoeksopdrachten verstrekt aan het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD), aan KPMG Forensic Accounting en een aantal wetenschappelijke onderzoekers. In deze onderzoeken stond de omvang en roof van bezittingen van joden in Nederland en de opzet en uitvoering van het vermogensrechtsherstel na 1945 centraal. De uitkomsten van deze onderzoeken vormen de bijlagen bij het eindrapport van de Contactgroep.
Uit hoofde van haar monitoringsfunctie wees de Contactgroep de minister van Financiën in augustus 1997 op enige relevante passages in de kort daarvoor uitgebrachte Amerikaanse studie US and Allied Efforts to recover and restore gold and other assets stolen or hidden by Germany during World War II. In het rapport werd melding gemaakt van de te verwachten slotuitkering van de Tripartiete Goudcommissie (TGC). Nederland had na 1945 in totaal 71.820 kilogram uit de door de TGC beheerde goudpool teruggekregen van zijn door de Duitsers geroofde monetaire goud en had nog recht op een restuitkering van ca. 1.180 kilogram. In het rapport werd vastgesteld dat in de pool behalve het goud van centrale banken ook enig particulier goud uit de concentratiekampen was terecht gekomen. Op basis van deze uitkomsten gaf de Contactgroep de minister in overweging het Nederlandse aandeel in het restant ter beschikking te stellen aan vervolgingsslachtoffers. Gezien de omvang aan internationaal onderzoek naar de Duitse roof van monetair goud en de naoorlogse restitutie daarvan verzocht de minister van Financiën de Contactgroep hem te adviseren over de onderzoeksresultaten en de afwikkeling van de Nederlandse goudclaim opnieuw te bezien. In het najaar van 1997 adviseerde de Contactgroep de minister het Nederlandse deel in het restant van de TGC-goudpool ten goede te laten komen aan (de nabestaanden) van Nederlandse vervolgingsslachtoffers. In het bijzonder werd gedacht aan de (vertegenwoordigende organisaties van) de Joodse gemeenschap. Voor de uitwerking van dit advies heeft de regering de commissie-Dolman ingesteld.
In november 1997 vroegen de ministers van Financiën en VWS advies inzake de in de samenleving levende wens ook onderzoek te verrichten naar mogelijke oorlogstegoeden uit het voormalig Nederlands-Indië. Vanwege de complexiteit van de problematiek en omdat deze op belangrijke onderdelen afweek van die van Europese vervolgingsslachtoffers adviseerde de Contactgroep een specialist een verkennende inventarisatie te laten uitvoeren. Het kabinet benoemde een aparte onderzoekscommissie, namelijk de Begeleidingscommissie Onderzoek Indische Tegoeden.
Ten slotte maakte de Contactgroep in november 1998 de minister atttent op het bestaan van vier internationale steunfondsen ten behoeve van vervolgingsslachtoffers. Het advies aan de minister was de Nederlandse organisaties van vervolgingsslachtoffers op deze fondsen attent te maken.