Taken van de ambassade
De taken van een ambassade zijn in het Reglement Buitenlandse Dienst (Koninklijk Besluit 13 oktober 1951, Staatsblad nr. 449) vastgelegd:
- Het Koninkrijk in het buitenland vertegenwoordigen.
- De buitenlandse betrekkingen van het Koninkrijk onderhouden door middel van contacten met de regering van de ontvangende staat.
- De belangen van het Koninkrijk en van de onderdanen behartigen en beschermen buiten het grondgebied.
- Het verzamelen en verstrekken van gegevens met betrekking tot het gastland die voor de regering en voor de bewoners van het Koninkrijk van belang kunnen zijn.
- Buiten het grondgebied van het Koninkrijk de gerechtelijke, buitengerechtelijke en administratieve handelingen en werkzaamheden te verrichten welke krachtens internationale overeenkomsten en de wetten en voorschriften van het Koninkrijk aan diplomatieke en consulaire ambtenaren zijn opgedragen of waartoe deze bevoegd zijn verklaard.
- Het verrichten van alle andere door of vanwege de regering op te dragen werkzaamheden.
De werkzaamheden van de ambassades en consulaten zijn onder te verdelen in:
- Politieke aangelegenheden
- Economische aangelegenheden
- Ontwikkelingssamenwerkingsaangelegenheden
- Consulaire aangelegenheden
- Pers- en Culturele aangelegenheden
De taken van de ambassada vóór 1951 waren echter van een veel kleinere omvang door de situatie in de Sovjet-Unie. Het ambassadepersoneel had weinig bewegingsvrijheid en de andere ambassades waren de voornaamste informatiebronnen over de toestand in de Sovjet-Unie. De werkzaamheden van de ambassadeur vielen uiteen in twee delen: de bestudering van datgene wat er in de Sovjet-Unie gepubliceerd werd en het toetsen van de gevormde meningen aan die van andere bevriende ambassades.
Repatriëring
De repatriëring van Nederlanders uit de Sovjet-Unie verliep moeizaam. De Sovjet-Unie was niet gewillig om een formele regeling tussen Nederland en de Sovjet-Unie te sluiten betreffende de repatriëring. Het verzoek van de Nederlandse ambassadeur in Moskou werd afgedaan, omdat de kwestie niet als urgent werd beschouwd. Daarnaast was het Nederland niet toegestaan om repatriëringsmissies naar de Sovjet-Unie te sturen, ondanks de pogingen van de ambassadeur. De missie-Polak die klaar stond om te vertrekken, kreeg geen goedkeuring om werkzaam te zijn in de Sovjet-Unie. De ambassadeur Van Breugel Douglas had wel enig succes met zijn bemiddelingspogingen om kleinere groepen Nederlanders te repatriëren.
Na de Duitse capitulatie verliep de repatriëring soepeler. Duizenden Nederlanders wisten vanuit Oost-Europa Nederland te bereiken. In de Sovjet-Unie bevonden zich echter nog steeds Nederlanders die werden vastgehouden, vanwege hun indiensttreding bij het Duitse leger of omdat de Nederlanders door de Sovjets als Duitsers werden gezien.
In mei 1946 kwam een ommekeer in het beleid van de Sovjet-autoriteiten. De repatriëring van Nederlanders werd helemaal stopgezet. Volgens de Sovjet-Unie werkte Nederland de repatriëring van de Sovjetburgers die tijdens de oorlog in Nederland waren beland tegen. Nederland werkte de repatriëring niet tegen, maar stond wel op het standpunt dat Sovjet-burgers niet tegen hun zin naar de Sovjet-Unie gestuurd konden worden. Door dit verschil in zienswijze kreeg het ambassadepersoneel in Moskou geen toestemming om zich in de Russische binnenlanden te begeven op zoek naar Nederlanders.
De houding van de Sovjet-autoriteiten veranderde in 1950. De Sovjet-Unie was bereid om alle Nederlanders te repatriëren. In de jaren die volgende arriveerden druppelsgewijs groepen Nederlanders uit de Sovjet-Unie en in 1956 was het overgrote deel van de Nederlanders weer thuis.