Burgeroorlogsgetroffenen

De laatste groep die nog was aangewezen op de Rijksgroepsregeling was de groep burgeroorlogsgetroffenen. Als gevolg van een rapport van het Werk en Advies College (WAC) kwam er meer aandacht voor het lot van de burgeroorlogsgetroffenen. Dit adviescollege was in 1975 ingesteld met het doel te inventariseren wat de wensen en noden van alle oorlogsslachtoffers waren en hoe de overheid daaraan tegemoet kon komen. Het WAC adviseerde meer voorlichting te geven over de problemen van oorlogsslachtoffers en vooral aandacht te schenken aan de psychische gevolgen van oorlogservaringen. De adviezen leidden onder andere tot de oprichting van Centrum ’45 (al in 1973) en het ICODO in 1979. De Stichting Burgeroorlogsgetroffenen (SBO) die al lang voor betere voorzieningen ijverde, voelde zich gesteund door de adviezen van het WAC.

In 1983 werd de Wet Uitkeringen Burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo) in de Tweede Kamer behandeld. In eerste instantie stuitte het wetsvoorstel op flinke kritiek, omdat het noch voorzag in een antihardheidsclausule noch in het principe van de omgekeerde bewijslast. De reden voor deze beperkingen was dat er in potentie duizenden aanvragers zouden kunnen zijn, die dan wel erg makkelijk in aanmerking konden komen voor de uitkering. Bovendien zou het bij aanvragen in het kader van de Wubo vaak gaan om een incidentele gebeurtenis, zoals een bombardement, waarvan het erg moeilijk zou zijn om aan te tonen dat klachten er niet door veroorzaakt waren. Vervolgden en verzetsmensen hadden aan langdurige spanningen blootgestaan, waarvan duidelijk was dat ze er mogelijk blijvende gevolgen van zouden ondervinden. Ook werden bij de uitvoering van de wet geen basisinstellingen betrokken. Tot 1990 bleef de Wubo zich op deze punten onderscheiden van de andere oorlogswetten, maar daarna verdwenen de verschillen. De uitvoering van de wet werd in  handen gelegd van de Raad Uitkeringen Burger-oorlogsslachtoffers (RUBO), met ondersteuning van het ABP. De Wubo was vergelijkbaar met de Wuv, in die zin dat deze wet bedoeld was om inkomstenderving te ondervangen. De doelgroep van de Wubo was erg breed. Eigenlijk was de wet bedoeld voor de zogenaamde restcategorie: diegenen die niet onder eerdere wetten vielen. De verscheidenheid in oorlogservaring onder de aanvragers was dan ook groot. In principe kwam iedereen in aanmerking die als burger door de oorlogsomstandigheden in Nederland of Nederlands-Indië (tot 1949) lichamelijk of geestelijk letsel had opgelopen en daardoor blijvend arbeidsongeschikt was geraakt, of overleden (in dat geval vielen de nabestaanden onder de werking van de wet). Het kon bijvoorbeeld gaan om evacuatie, gedwongen tewerkstelling, onderduik, gevangenschap of arrestatie. Opvallend genoeg vielen slachtoffers van de Hongerwinter niet onder de Wubo, omdat deze periode werd aangemerkt als algemene oorlogsomstandigheid. Met de totstandkoming van de Wubo kwam er een eind aan de Rijksgroepregelingen. Dit betekende dat geen enkele regeling voor oorlogsslachtoffers meer onder de bijstandswet viel.

Dineke de Visser

verantwoording
colofon