Vervolging

Mensen die door de oorlog getroffen waren maar niet onder bovenstaande twee wetten vielen, konden tot 1965 alleen terugvallen op de Rijksgroepregeling Oorlogsslachtoffers (RO), die uitgevoerd werd door de gemeentelijke sociale diensten, en daarna alleen op de Algemene bijstandswet (ABW). Door velen werd dit niet als een erkenning van hun leed beschouwd en bovendien werd het als vernederend ervaren om aangewezen te zijn op de bijstand. Daar kwam bij dat mensen als de psychiater Jan Bastiaans de wereld intussen vertrouwd maakten met verschijnselen als oorlogstrauma en concentratiekampsyndroom. Medewerkers van Joods Maatschappelijk Werk (JMW) lobbyden eveneens voor een aparte behandeling voor de vervolgingsslachtoffers. Slachtoffers van Auschwitz stonden nog steeds in de kou.

Vanaf 1969 werd de RO-III van kracht, waarmee ook het principe van de omgekeerde bewijslast werd ingevoerd. Deze derde Rijksgroepregeling was nog steeds gekoppeld aan de bijstandswet. Dit gold ook voor de in 1971 ingevoerde Rijksgroepregeling Vervolgingsslachtoffers (RV), die wel als voordeel had dat de aanvraag niet meer via de sociale dienst verliep. In 1973 werd met de Wet Uitkeringen Vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) ook de uitkering losgekoppeld van de sociale dienst.

Forumavond van VBV voor uitkeringsgerechtigden over problemen met de WUV

Onder de Wuv vielen personen en hun nabestaanden die op grond van ras, geloof of wereldbeschouwing door de bezetter waren vervolgd, zowel in Nederland als in Nederlands-Indië. De sociale rapportage die bij een aanvraag hoorde, werd gemaakt door JMW, Stichting Pelita of de Stichting 1940-1945. Die laatste was aanvankelijk ook belast met de financiële uitvoering van de wet, maar vanaf 1983 werd die overgedragen aan het ABP. Ook de Wuv kende aanvullende periodieke uitkeringen, ingeval het eigen inkomen terugliep als gevolg van ziekte of gebreken die veroorzaakt werden door vervolging tijdens de oorlog. Daarnaast waren er ook vergoedingen op incidentele basis. De Wuv kende een ‘antihardheidsclausule’, dat wil zeggen dat ook mensen onder de werking van de wet vielen die in strikte zin niet, maar redelijkerwijs wel tot vervolgingsslachtoffers konden worden gerekend. Dit gold bijvoorbeeld voor joodse partners in gemengde huwelijken, slachtoffers van de bersiap, maar ook voor na de oorlog geboren kinderen van vervolgingslachtoffers. Ook de Wuv-criteria werden in de loop der tijd verruimd, waardoor het aantal gerechtigden uiteindelijk opliep tot boven de dertigduizend. De Uitkeringsraad werd belast met de beoordeling van de aanvragen. Psychologisch gezien was de Wuv van grote betekenis, omdat de wet erkenning van het leed van de vervolgingsslachtoffers betekende. JMW werd een basisinstelling die vergelijkbaar was met de Stichting 1940-1945, maar die zich exclusief richtte op joden. Opvallend was dat vanaf het begin ook door de Japanse bezetter vervolgde Indische slachtoffers onder de Wuv vielen. De Stichting Pelita verzorgde in de loop van de jaren ‘70 bijna de helft van de aanvragen.

Dineke de Visser

verantwoording
colofon