| ||||||||||||
|
RechtsgevolgenRechtsgevolgen Op een gegeven moment werd het duidelijk dat niet van alle nog vermiste personen vastgesteld kon worden of zij nog in leven waren of – wat waarschijnlijker was – dat zij waren overleden. Behalve dat dit voor nabestaanden persoonlijk een drama was, had het voor hen ook grote juridische consequenties. Indien niet vastgesteld kon worden of een familielid was overleden, dan konden nabestaanden niet hertrouwen, konden zij geen aanspraak maken op pensioenen of uitkeringen uit levensverzekeringen en hadden zij evenmin recht op de nalatenschappen van de vermiste. Om deze rechten te verkrijgen, was immers een akte van overlijden nodig. Er bestond reeds regelgeving over het overleden verklaren van vermiste personen, maar met de procedure tot het vaststellen van overlijden kon pas begonnen worden nadat ministens 10 jaar van de vermiste niets meer vernomen was. De Nederlandse regering besloot de procedure tot het vaststellen van vermoedelijk overlijden te versnellen en kwam in 1949 met de Wet houdende voorzieningen betreffende het opmaken van akten van overlijden van vermisten. Op grond van deze wet konden vermisten uit de Tweede Wereldoorlog sneller overleden verklaard worden. Commissie tot het doen van aangifte van overlijden van vermisten
Verervingsproblematiek Door de Broederschap der Notarissen werd in verband met het vele werk die deze wet tot gevolg had, de Stichting Centraal Bureau van Onderzoek inzake de vererving van de nalatenschappen van vermiste personen opgericht. Deze stichting was belast met het vaststellen van de vererving, zo nodig na voorafgaand onderzoek, van de nalatenschappen van personen die tijdens de Duitse bezetting waren weggevoerd en overleden waren, of als overleden werden beschouwd. Als het onderzoek was afgerond werd door de stichting een verklaring opgesteld waaruit bleek wie gerechtigd was tot de erfenis. Karolien Verbrugge Bronnen[1] Nationaal Archief, Den Haag, Commissie tot het doen van Aangifte van Overlijden van Vermisten, 1949-1962, nummer toegang 2.09.34.01, Inleiding. |
|||||||||||