Ontvangst van de Nederlandse repatrianten uit Europa

Quarantaine controle door Rode Kruis van repatrianten

Ontvangstcentra

Het hoogtepunt van de repatriëring was in de maanden april en mei 1945. De meeste repatrianten kwamen in georganiseerd verband per vrachtauto, schip, trein of vliegtuig in Nederland aan. Daar werden zij vlak over de grens opgevangen in ontvangstcentra van het Bureau voor Evacuerings-, Repatriërings- en Verzorging van Oorlogsslachtofferszaken van het Militair Gezag. Dit bureau was verantwoordelijk voor de opvang, verzorging en het vervoer van de repatriant naar huis. Met name in en rond Maastricht, Groningen, Eindhoven, Nijmegen, Enschede en Breda zijn veel repatrianten in eerste instantie opgevangen in ontvangstcentra.

Ontluizing

Kind wordt gesprayed met DDT in een UNRRA kamp te Berlijn
Na aankomst in de ontvangstcentra werden de repatrianten gelijk ontluisd met DDT-poeder (‘dusten’). Een paar uur later volgde de medische keuring waarin de medische dienst bijgestaan werd door helpers van het Nederlandse Rode Kruis. De zieken werden overgebracht naar ziekenhuizen. De mensen die een besmettelijke ziekte hadden, zoals vlektyfus, kwamen terecht in quarantainekampen. De repatrianten die medisch goedgekeurd werden, gingen naar de Verzamelplaats Vertrekkenden. Voorts werden de mensen geregistreerd en volgde een onderzoek naar de politieke betrouwbaarheid. Onder de repatrianten bevonden zich namelijk ook collaborateurs. Zij werden door de bevoegde instanties meegenomen naar interneringskampen.[1]

Registratie

De registratie was bedoeld om de displaced persons door het hele proces van de repatriëring te leiden. Bij aankomst in een Europees repatriëringkamp kreeg elke repatriant een kaart, afkomstig van SHAEF die verantwoordelijk was voor de repatriëring in een groot deel van Europa. Op deze kaart stond onder meer vermeld de persoonsnaam, de namen van de eventuele kinderen en de nationaliteit (in verband met transport naar het betreffende land). Ook liet de kaart zien of de repatriant medisch was goedgekeurd, een besmettelijke ziekte onder de leden had en of de persoon in staat was om te reizen. Aan de hand van deze kaarten die verder werden ingevuld bij aankomst in de Nederlandse ontvangstcentra, konden ook de familieleden van de repatrianten worden ingelicht. De informatiedienst van het Bureau voor Evacuerings-, Repatriërings- en Verzorging van Oorlogsslachtofferszaken was voor de informatieverstrekking over deze repatrianten en de archivering van de duplicaatkaarten verantwoordelijk.

Tevens werd er voedsel aan de repatrianten verstrekt en indien voorradig werden aan de personen ook kleding en schoenen gegeven. Maar zeker in de eerste periode na aanvang van de repatriëring was er een zeer groot te kort aan kleding en schoenen. Pas in juni 1945 was er voldoende kleding verzameld, maar tegen die tijd waren de meeste repatrianten al weer thuis.[2]

Centrale plekken

Gerepatrieerde Amsterdammers worden opgewacht op CS door diverse organisaties, bij wie zij formulieren moeten invullen

De repatrianten die in het zuiden van het land woonden werden zo snel mogelijk naar hun woonplaatsen of familie gebracht. Voor de repatrianten die uit het westen van het land kwamen, kon de tocht naar huis vanwege de latere bevrijding pas in juni 1945 aanvangen. Zij werden per auto of trein vervoerd naar centrale plekken, waar vandaan zij verder gingen naar hun woonplaats.

Eén van die centrale plekken was het Centraal Station in Amsterdam. De gemeente Amsterdam had een speciale instantie in het leven geroepen om de grote groepen repatrianten die via het station reisden op te vangen. Deze Inspectie voor de Repatrieeringswerkzaamheden was verantwoordelijk voor het begeleiden van de repatrianten naar een verblijfplaats in Amsterdam of het doorgeleiden naar andere dorpen en steden.

Joden

Er werd bij de repatriëring geen onderscheid gemaakt tussen de groepen repatrianten. Ook voor joodse repatrianten was er geen specifieke aandacht. De Nederlandse regering stond op het standpunt dat er geen onderscheid gemaakt mocht worden op basis van ras of geloof, zoals in de oorlog wel gebeurd was. Ook bij de opvang werd vaak geen rekening gehouden met problemen die specifiek voor veel joden golden, zoals het niet meer kunnen terugkeren naar een familie die er niet meer was, de wetenschap dat vele familieleden en vrienden waren vermoord en het verlies van alle bezittingen. Veel joodse repatrianten vonden dat zij in Nederland niet verwacht werden en ook niet welkom waren. Spullen die in bewaring waren gegeven bij buren, werden soms niet meer teruggegeven. Sommige Nederlanders gedroegen zich zelfs antisemitisch.[3]

Krijgsgevangenen

In tegenstelling tot de repatriëring van burgers waar het ministerie van Sociale Zaken voor tekende, was de terugkeer en opvang van krijgsgevangenen in handen van het ministerie van Oorlog. Ter voorbereiding van de repatriëring van de Nederlandse militairen was reeds in 1944 in Londen een apart bureau opgericht, de PWX Branch SHAEF. In 1945 werd dit bureau opgeheven en werden de taken overgenomen door het Militair Gezag.

Na de bevrijding van de krijgsgevangenenkampen werden de gevangenen vaak eerst nog opgevangen in België. In Godinne was een Nederlands Ontvangstcentrum ingericht voor de tijdelijke huisvesting van 700 personen. Een groot deel van Nederland was nog bezet en er was onvoldoende plaats in het bevrijde zuiden om de militairen op te vangen. In België werden de Nederlandse militairen ook geregistreerd. Dit gebeurde door het Registratiebureau Nederlandse Krijgsgevangenen te Brussel.[4]

Na aankomst van de duizenden krijgsgevangenen in Nederland werden zij opgevangen in ontvangtscentra en nogmaals geregistreerd. Begin 1945 werd het Centraal Indeelingsbureau van de Koninklijke Landmacht opgericht dat de taak had de terugkerende krijgsgevangenen te registreren en op politieke betrouwbaarheid te controleren. Het Bureau Repatriëring Krijgsgevangenen droeg zorg voor de opvang van de krijgsgevangenen in de ontvangstcentra in Nederland.[5] De Van Horne-Kazerne te Weert werd ingericht als ontvangstcentrum voor militairen van de Koninklijke Landmacht, het repatriëringscentrum in Doorn had dezelfde functie voor personeel van de Koninklijke Marine. Ook een derde centrum in Austerlitz diende voor de opvang van Nederlandse ex-krijgsgevangenen, zowel uit Europa als uit Nederlands-Indië.[6]

Karolien Verbrugge

Bronnen

[1] Afwikkelingsbureau Militair Gezag, Overzicht der werkzaamheden van het Militair Gezag gedurende de bijzondere staat van beleg 14 september 1944 - 4 maart 1946 (Den Haag 1947) 207.

[2] Overzicht der werkzaamheden, 202-203.

[3] Ch. Brasz, Removing the Yellow Badge. The Struggle for a Jewish Community in the postwar Netherlands 1944-1955 (Jeruzalem 1995) 58.

[4] Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Defensie: Collectie Krijgsgevangenen, 1940-1946, nummer toegang 2.13.98, inleiding.

[5] W. Berkelaar, 'Ontvangen maar omstreden. Terugkeer uit Duitse krijgsgevangenschap', in: H. Piersma (red.), Mensenheugenis. Terugkeer en opvang na de Tweede Wereldoorlog. Getuigenissen (Amsterdam 2001) 157-158.

[6] Overzicht der werkzaamheden, 211.

verantwoording
colofon