Uitvoering Europese repatriëring

SHAEF

De regeringscommissaris voor repatriëring was verantwoordelijk voor het terughalen van Nederlandse displaced persons, maar kon dit echter niet op eigen houtje doen. Hij was afhankelijk van SHAEF en van de medewerking van afzonderlijke landen.

SHAEF was het hoofdkwartier van de geallieerde bevelhebber tijdens en na de bevrijding in Noordwest Europa en was ook verantwoordelijk voor de repatriëring in vijandelijk gebied (Duitsland en Oostenrijk). Nederland noch andere landen mochten zelfstandig displaced persons uit dit gebied halen. Het was alleen mogelijk om Nederlandse verbindingsofficiers aan te stellen bij het geallieerde hoofdkwartier dat verantwoordelijk was voor de Nederlandse repatrianten. De Nederlandse verbindingsofficieren waren afkomstig van het regeringscommissariaat voor repatriëring, maar stonden volledig onder bevel van het geallieerde hoofdkwartier. De invloed van de regeringscommissaris was marginaal.

Repatriëringsverdragen

Met landen die ook bezet waren geweest sloot Nederland bilaterale repatriëringsverdragen af. Deze verdragen regelden de repatriëring en opvang van de burgers van beider landen in het andere land. Op 20 september 1944 werd een dergelijk verdrag gesloten met Frankrijk. Daarna volgden ook verdragen met Luxemburg, Tsjechoslowakije en België.[1] In neutraal gebleven landen werd samengewerkt met plaatselijke organisaties en Nederlandse diplomatieke posten.

Repatriëringsmissies

In een aantal landen werden repatriëringsmissies gevormd die onder de regeringscommissaris voor repatriëring vielen. Deze missies werden soms gestuurd vanuit Nederland, maar het kwam ook voor dat Nederlandse burgers verblijvend in het buitenland initiatieven namen tot oprichting van een repatriëringsmissie. Er waren onder andere missies in België (Nederlandse Repatriëringsdienst te Brussel), Frankrijk (Nederlandse Missie voor Repatriëring bij de Franse Regering), Zweden (Repatriëringsafdeling van het Nederlandse gezantschap te Stockholm) en Zwitserland (Afdeling Repatriëring van het Nederlands Gezantschap te Bern). Zoals de laatste twee missies al laten zien, waren deze organisaties vaak gekoppeld aan een Nederlandse diplomatieke post.

De missies gingen actief in het land van verblijf op zoek naar Nederlanders, registreerden deze personen en probeerden voor hen transport naar Nederland te regelen. Voordat de Nederlandse repatrianten naar huis konden, werden zij vaak eerst opgevangen in kampen.

Naar Huis. Orgaan van de Nederlandse Missie voor Repatrieering in Frankrijk

Georganiseerde repatriëring

De displaced persons werden ondergebracht in kampen die verspreid lagen door heel Europa. De meeste kampen stonden onder beheer van de UNRRA. Hier werden de mensen ontluisd, geregistreerd en kregen ze de eerst medische zorg. Na verloop van tijd werden de repatrianten naar hun vaderland teruggebracht. Bij aankomst in Nederland werden de mensen wederom opgevangen in ontvangstcentra. En na nogmaals geregistreerd en medisch gekeurd te zijn, konden de repatrianten uiteindelijk naar huis.

In Frankrijk en België waren reeds in 1944 repatriantenkampen opgericht voor Nederlanders. Grote delen van Europa waren immers in 1944 bevrijd, maar dit gold niet voor geheel Nederland. De Nederlandse displaced persons konden niet verder komen dan Frankrijk of België. Zij zagen zich gedwongen de bevrijding van Nederland in de Belgische of Franse repatriantenkampen af te wachten.

Repatrianten

Bij de repatriëring werd geen onderscheid gemaakt op basis van de achtergrond van de repatrianten. Iedere Nederlander en verder iedereen die vóór de oorlog in Nederland had gewoond kwam in aanmerking voor repatriëring. De repatrianten bestonden onder meer uit joden en politieke gevangenen die de concentratiekampen hadden overleefd, mensen die gedwongen waren in Duitsland in de oorlogsindustrie te werken en krijgsgevangenen. Maar ook Nederlanders die vrijwillig in het Duitse leger hadden gediend werden gerepatrieerd.

Het kwam ook voor dat Nederlanders niet gerepatrieerd wilden worden. Onder hen bevonden zich NSB’ers die op Dolle Dinsdag massaal naar Duitsland waren gevlucht vanwege de valse geruchten dat de geallieerden op het punt stonden Nederland te bevrijden. Na de oorlog durfde een aantal van hen niet terug te keren vanwege vergeldingsmaatregelen. Ook was een aantal Nederlanders gedurende hun vrijwillige of gedwongen verblijf in Duitsland met Duitse vrouwen getrouwd. Deze vrouwen mochten Nederland niet in en daarom besloot een aantal Nederlandse mannen in Duitsland te blijven.

Ex-Politieke Gevangenen

Dat er geen onderscheid werd gemaakt tussen groepen repatrianten stoorden sommige groepen in Nederland. Het waren vooral de mensen uit de illegaliteit die pleitten voor een versnelde repatriëring uit Duitsland van ex-politieke gevangenen. In sommige gevallen namen zij zelf initiatieven om voormalige verzetsstrijders uit Duitsland te halen. Dit was niet makkelijk, omdat het niet toegestaan was zich zonder toestemming van de geallieerde autoriteiten in Duitsland te bevinden. De Grote Adviescommissie der Illegaliteit en het Bureau Opsporing en Informatie van Nederlanders in Duitsland probeerden toestemming van SHAEF te krijgen om zelf vanuit Duitsland ex-politieke gevangenen te repatriëren naar Nederland. Hiervoor kregen zij geen toestemming. Wel werden leden van deze organisaties opgenomen in teams van het Nederlandse Rode Kruis om Nederlanders te repatriëren uit Duitsland. Dit was namelijk de enige organisatie die gemachtigd was om zieke Nederlanders per ambulances uit Duitsland te halen.

Nederlanders in het oosten

De groep Nederlanders die het langst op hun repatriëring hebben moeten wachten, waren wel de Nederlanders die vastzaten in de Sovjet-Unie of naburige landen. SHAEF had in deze gebieden geen invloed en was ook niet verantwoordelijk voor de daar verblijvende displaced persons. Nederland zelf kreeg geen toestemming om een repatriëringsmissie te sturen en was daarom voor de terugkeer van Nederlanders afhankelijk van de Engelsen en Fransen die wel waren toegelaten tot de Sovjet-Unie. De onderhandelingen met de Sovjetautoriteiten om Nederlanders terug te krijgen verliepen daardoor zeer moeizaam.

Op eigen initiatief - en later onder de vlag van het ministerie van Sociale Zaken - heeft W.J.A. Willems naar vermiste Nederlanders gezocht in Oost-Europa. De zogenoemde Missie Willems zou de langstlopende repatriëringsmissie van het ministerie van Sociale Zaken worden. Maar ook de werkzaamheden van Willems verliepen moeizaam, omdat ook hij geen toestemming kreeg om in Oost-Europa naar vermisten te zoeken.

De Nederlanders die zich in dit deel van Europa bevonden, waren voornamelijk dwangarbeiders en Nederlanders die in het Duitse leger hadden gediend. Dit onderscheid, gedwongen of vrijwillig in Duitse dienst, werd door de Russen niet gemaakt. Bovendien werden de Nederlanders vaak voor Duitsers aangezien. Veel Nederlanders werden dan ook gevangen genomen en vastgezet in krijgsgevangenkampen, waar zij werden gedwongen om zware arbeid te verrichten.

De onderhandelingen over de repatriëring van de Nederlanders kwamen helemaal vast te zitten, nadat de Sovjet-Unie Nederland ervan beschuldigde niet mee te werken aan de repatriëring van Russische onderdanen die in Nederland verbleven. Tot november 1950 kwam er geen verandering in deze situatie en mochten er geen Nederlanders meer gerepatrieerd worden. In 1950 werd de repatriëring van grotere groepen weer toegestaan.[2] Tot halverwege de jaren vijftig kwamen Nederlanders terug uit de Sovjet-Unie. Tien jaar na afloop van de oorlog in Nederland.

Machtswisseling

Over de voortgang die de regeringscommissaris G.F. Ferwerda met de repatriëring boekte, was de minister van Sociale Zaken F.C.M. Wijffels evenwel niet tevreden. Wijffels besloot halverwege mei 1945 zijn regeringscommissaris voor repatriëring de wacht aan te zeggen. De minister had de intentie om de repatriëring in zijn geheel over te dragen aan het Bureau voor Evacuerings-, Repatriërings- en Verzorging van Oorlogsslachtofferszaken onder leiding van B.G. van Os van Delden van het Militair Gezag. Zover kwam het nochtans niet. Ferwerda bleef verantwoordelijk voor de repatriëring uit voormalig bezette en neutrale landen. De repatriëring uit vijandelijk gebied kwam echter onder leiding te staan van Van Os van Delden van het Militair Gezag.[3] Deze beslissing bleek een goede en de repatriëring kwam op gang. Tot de opheffing van het Militair Gezag op 4 maart 1946 bleef zijn repatriëringbureau van verantwoordelijk voor de repatriëring uit vijandelijk gebied. Daarna kwam de gehele repatriëring in Europa te vallen onder de afdeling Repatriëring (en Opsporing van vermiste personen) van het ministerie van Sociale Zaken. In oktober 1945 stapte Ferwerda uit eigen beweging op en werden zijn taken overgedragen aan de afdeling Repatriëring.

Eind november 1945 was de repatriëring van Nederlanders uit Europa voor het overgrote deel voltooid.[4] De fase van de opsporing van de nog steeds niet teruggekeerde Nederlanders brak aan. Tevens werd begonnen met de voorbereiding van de repatriëring vanuit Nederlands-Indië.

Karolien Verbrugge

Bronnen

[1] C.M. Kristel, ‘’De Moeizame terugkeer’. De repatriëring van de Nederlandse overlevenden uit Duitse Concentratiekampen’, in: M. Keizer e.a. (red.), Oorlogsdocumentatie ’40-’45. Jaarboek van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie vol 1 (1989) 82.

[2] http://geschiedenis.vpro.nl/programmas/2899536/afleveringen/37154885/, 17-06-2008

[3] M. Bossenbroek, De Meelstreep. Terugkeer en opvang na de Tweede Wereldoorlog (Amsterdam 2001) 136-137.

[4] Bossenbroek, De Meelstreep, 146.

verantwoording
colofon