Opsporing in praktijk

Het Informatiebureau had zijn organisatie ingericht naar en zijn werkwijze afgestemd op de verschillende categorieën vermisten. Er was onder andere een afdeling voor joodse personen, één voor dwangarbeiders en een afdeling Indonesië. Ook voor ex-politieke gevangenen was er een aparte afdeling opgericht. De opsporing van vermiste personen verliep voor elke categorie oorlogsgetroffenen anders. Door de verschillende achtergronden en door het verschil in de hoeveelheid archiefmateriaal dat is gevormd èn bewaard gebleven, was voor elke categorie een eigen aanpak noodzakelijk. Weinig joden zijn na de bevrijding teruggekeerd, waardoor er weinig getuigen waren die een verklaring konden afleggen over medegevangenen. Bovendien werden er weinig gegevens over individuele slachtoffers bijgehouden, zeker wanneer iemand direct naar de gaskamers werd gestuurd. Het gebrek aan getuigen en archiefmateriaal zorgden voor problemen bij het Informatiebureau van het Rode Kruis om het lot van joodse individuen officieel vast te kunnen stellen. Alleen door het reconstrueren van het lot van een groep was het nog mogelijk het lot van een individu te bepalen.

In tegenstelling tot joden waren er wel veel gegevens over dwangarbeiders geregistreerd èn bewaard gebleven. Arbeiders werden geregistreerd bij bedrijven waar zij te werk werden gesteld, bij gemeenten of eventueel in ziekenhuizen waar zij bij ziekte opgenomen werden. Het lot van personen uit deze categorie oorlogsgetroffenen was dus eenvoudiger te achterhalen. Het verkrijgen van gegevens uit Nederlands-Indië vergde weer een hele andere werkwijze.

Karolien Verbrugge

verantwoording
colofon