Hulp en steunverlening aan politieke gevangenen in de concentratiekampen te Vught, Amsterdam en Amersfoort evenals gevangenissen in Rotterdam, Scheveningen, Haren en Arnhem. De hulpverlening bestond uit het uitdelen van pakketten met levensmiddelen. Deze vorm van hulpverlening werd door de Duitse Sicherheitsdienst geduld, maar was officieel niet toegestaan. Mw. Van Overeem was de enige persoon die toestemming kreeg de pakketten uit te delen.
De pakketten werden samengesteld uit levensmiddelen, sigaretten en geneesmiddelen die vanuit het verschillende delen van Nederland bij de Dienst aan de Prinsessegracht te Den Haag binnenkwamen.
In juli 1944 kwam het inzamelen en uitdelen van levensmiddelen in gevaar. Een nieuw aangestelde SS-Brigadeführer, dr. Schöngarth, had bezwaren tegen de - in zijn ogen - grote en luxueuze pakketten. Deze pakketten zouden de zwarte handel bevorderen. In overleg met de SS-Brigadeführer plaatste het Hoofdbestuur van het Nederlandsche Roode Kruis (N.R.K.) een advertentie in de dagbladen waarin werd vermeld dat inzamelen verboden was en dat de Dienst binnen de toegestane kaders de werkzaamheden zou voortzetten. De Dienst zette haar werkzaamheden voort, met als verschil dat er niet meer werd ingezameld maar dat giften in natura in het vervolg 'dankbaar aanvaard' werden.
De komst van geallieerde troepen rond Nijmegen en Arnhem bracht de positie van de gevangenen te Amersfoort in september 1944 in gevaar. Intensief overleg met de Commandant van kamp Amersfoort leidde ertoe dat mw. Van Overeem als vertegenwoordiger van het N.R.K. de belangen van de gevangenen mocht behartigen en naar eigen goeddunken mocht handelen. In april 1945 werd de leiding van het kamp officieel overgedragen aan mw. Van Overeem, als vertegenwoordiger van het N.R.K.. Na de bevrijding van Nederland behield zij de leiding over dat deel van het kamp dat vanaf mei 1945 diende als repatriëringskamp voor terugkerende Nederlanders.