Onderzoekscommissies naoorlogs rechtsherstel

Eind jaren negentig van de twintigste eeuw werden door de Nederlandse regering enkele commissies ingesteld die de opdracht kregen onderzoek te verrichten naar aspecten van het naoorlogse rechtsherstel. De instelling van deze commissies kwam voort uit een groeiende internationale belangstelling voor de roof en recuperatie van bezittingen van oorlogsgetroffenen. Vooral in de Verenigde Staten van Amerika werden kritische vragen gesteld over geroofd nazi-goud en slapende joodse oorlogstegoeden bij Zwitserse banken.

Commissie-Van Kemenade

In vervolg op deze internationale discussies werd in maart 1997 de Contactgroep Tegoeden Tweede Wereldoorlog (Commissie-Van Kemenade) ingesteld. De commissie kreeg van de minister van Financiën de opdracht het onderzoek naar oorlogstegoeden in het buitenland kritisch te volgen. Omdat de uitkomsten van deze internationale onderzoeken nog niet bekend waren, werd bij aanvang van het onderzoek rekening gehouden met een ‘zich ontrollend werkterrein’. Het stelde de commissie in staat relevante onderzoeksinitiatieven uit te werken. Zo heeft de commissie onderzoek laten verrichten naar de omvang en roof van bezittingen van joden in Nederland en de opzet en uitvoering van het vermogensrechtsherstel na 1945. 

Een andere opdracht was het uitbrengen van een advies aan de regering over de besteding van het laatste Nederlandse deel uit de zogeheten goudpool. Na de bevrijding was het geroofde monetaire goud in een internationaal beheerde goudpool gestort. Drie keer had Nederland al een evenredig deel ontvangen en alle keren was de opbrengst van deze teruggave teruggevloeid in de Nederlandse staatskas. Eén deel had Nederland nog tegoed. Toen uit onderzoek bleek dat de pool behalve goud van centrale banken ook ‘particulier goud’ uit concentratiekampen bevatte, deed de commissie de aanbeveling het laatste restant, de vierde tranche, van € 10,2 miljoen (fl. 22,5 miljoen) ten goede te laten komen aan de Nederlandse vervolgingsslachtoffers en hun nabestaanden. Deze aanbeveling is door de Nederlandse regering overgenomen. Het geld is gestort in een daartoe opgericht nationaal fonds van de goudpool. Het Adviescollege Besteding Vierde Tranche onder leiding van dr. D. Dolman heeft geadviseerd over de besteding van deze gelden aan collectieve doelen. Daarnaast heeft de Nederlandse regering € 9,1 miljoen (fl. 20 miljoen) gestort in het internationale fonds van de goudpool. Over de besteding van de Nederlandse bijdrage aan dit Nazi Persecutee Relief Fund is in 1999 eveneens een adviescollege ingesteld.

Commissie-Scholten

De Commissie-Van Kemenade heeft ten slotte nog het initiatief genomen voor het onderzoek naar de systematiek van het rechtsherstel met betrekking tot de tegoeden van vervolgingsslachtoffers bij Nederlandse banken en verzekeringsmaatschappijen. Dit onderzoek heeft zij laten uitvoeren door een onafhankelijk onderzoeksteam en de Begeleidingscommissie onderzoek financiële tegoeden Tweede Wereldoorlog in Nederland (Commissie-Scholten), die in juli 1997 werd geïnstalleerd. In het onderzoek werden de financiële tegoeden onderverdeeld in de categorieën geld, verzekeringen, effecten, rechten, uitkeringen en vorderingen/debiteuren. De Commissie-Scholten heeft in haar rapportages de omvang en complexiteit van het naoorlogse rechtsherstel geschetst. Over de uitvoering van het rechtsherstel had de commissie kritiek. De lange duur die de afhandeling van een zaak in beslag nam, het hoog bureaucratische gehalte van de uitvoering en het feit dat de uitvoering van het effectenrechtsherstel niet altijd in overeenstemming is geweest met de Nederlandse wetgeving werden niet positief beoordeeld.

Commissie-Kordes

In dezelfde periode waarin de onderzoeken van de Commissie-Van Kemenade en de Commissie-Scholten plaatsvonden, deed de zogenaamde Liro-affaire van zich spreken. Eind 1997 werd in Amsterdam in een voormalig pand van het Agentschap van het Ministerie van Financiën een deel van de verloren gewaande administratie van de roofbank Lippmann, Rosenthal & Co., Sarphatistraat Amsterdam aangetroffen. De administratie bestond uit een reeks kaarten waarop was bijgehouden welke voorwerpen door wie krachtens de Tweede Liro-Verordening bij de Liro-bank in de Amsterdamse Sarphatistraat waren ingeleverd. Op de zogenaamde Liro-kaarten stond eveneens vermeld wat er met deze voorwerpen was gebeurd. De meeste voorwerpen zijn tijdens de oorlog verkocht. Vrijwel gelijktijdig verschenen in de Nederlandse pers ook berichten dat joodse bezittingen - die tijdens de Tweede Wereldoorlog waren ingeleverd bij de Liro-bank - in 1968 onderhands aan medewerkers van het Agentschap van het Ministerie van Financiën waren verkocht. De Liro-affaire was geboren en de maatschappelijke beroering die deze in Nederland teweeg bracht, was voor de minister van Financiën aanleiding in december 1997 een derde onderzoekscommissie in te stellen. Dit werd de Commissie van Onderzoek Liro Archieven (Commissie-Kordes).

De commissie heeft onderzoek verricht naar de toedracht van de verkoop van kleinoden afkomstig van de Liro-roofbank aan medewerkers van het Agentschap en het Waarborgfonds Rechtsherstel in 1968. Ook is zij nagegaan welke archieven van belang geweest zijn bij de afwikkeling van joodse claims. Dit onderzoek heeft geresulteerd in de onderzoeksgids Archieven Joodse oorlogsgetroffenen. Over de verkoop van de goederen concludeerde de commissie onder andere dat deze niet onrechtmatig is geweest, maar wel blijk gaf van ‘een gebrek aan aanzicht en een gemis aan gevoel voor de omstandigheden waaronder de kleinoden waren verkregen’.

Herkomst gezocht

Net als de Commissie-Kordes deed ook Bureau Herkomst Gezocht onderzoek naar ‘tastbare’ goederen; in het bijzonder de herkomst van de NK(Nederlands Kunstbezit)-collectie. Medewerkers van dit bureau die terzijde werden gestaan door een begeleidingscommissie onder voorzitterschap van dr. R.E.O. Ekkart, trachtten vanaf oktober 1997 in opdracht van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCW) met moderne onderzoeksmiddelen meer gegevens over de oorspronkelijke eigenaren te achterhalen dan in de jaren 1945-1951 mogelijk was geweest. Bureau Herkomst Gezocht heeft onderzoek verricht naar de herkomst van in totaal 4721 gerecupereerde kunstvoorwerpen. Op aanbeveling van de begeleidingscommissie besloot de regering in 2001 het beleid betreffende de teruggave van cultuurgoederen die tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn verdwenen, te verruimen. In datzelfde jaar werd de Adviescommissie Restitutieverzoeken Cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog, ook wel de Restitutiecommissie genoemd, ingesteld. De commissie brengt sinds januari 2002 onafhankelijk advies uit aan de minister van OCW over individuele verzoeken tot teruggave van cultuurgoederen die tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn verdwenen.

Commissie-Van Galen
De onderzoeken die werden verricht en/of begeleid onder voorzitterschap van Van Kemenade, Scholten, Kordes en Ekkart hadden alle gemeen dat gebeurtenissen tijdens de Duitse bezetting en de situatie in het naoorlogse Europa centraal stonden. Vanuit de Indische gemeenschap werd echter aangedrongen eveneens een onderzoek in te stellen naar particuliere oorlogstegoeden uit het voormalige Nederlands-Indië. Mede naar aanleiding van Kamervragen werd in juli 1997 door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de Begeleidingscommissie Onderzoek Indische Tegoeden (Commissie-Van Galen) ingesteld. De commissie heeft onderzoek verricht naar door de Japanse bezetter in beslag genomen particuliere Nederlandse bank- en verzekeringstegoeden. Ook heeft zij het naoorlogse rechtsherstel van die tegoeden onderzocht. Uit haar naspeuringen bleek dat - in tegenstelling tot de Duitse bezetter in Nederland - de Japanse bezetter geen particuliere bank- en verzekeringstegoeden in beslag had genomen. Particulieren hadden in 1945 echter geen vrije beschikking over hun financiële tegoeden. In Nederlands-Indië werden door de overheid maatregelen getroffen die tot doel hadden de economie van de kolonie op macro-niveau te herstellen. Als gevolg van dit beleid werden particuliere belangen ondergeschikt gemaakt aan het algemeen belang. 

Niet alleen in Nederlands-Indië, ook in Nederland hadden de economische wederopbouw en het herstel van de samenleving als geheel na 1945 de hoogste prioriteit. Begrip voor het individuele leed van oorlogsgetroffenen was er nauwelijks. Minister-president Wim Kok heeft in een reactie op de bevindingen van de vijf onderzoekscommissies gesteld dat het naoorlogs rechtsherstel te formeel, te bureaucratisch en te kil is geweest. De regering heeft hiervoor haar verontschuldigingen uitgesproken en op basis van de aanbevelingen van de onderzoekscommissies een aantal concrete toezeggingen gedaan.

Marielle Scherer

Bronnen

  • Bockxmeer, J.M.L. van, P.C.A. Lamboo en H.A.J. van Schie, Archieven Joodse oorlogsgetroffenen. Overzicht van archieven met gegevens over roof, recuperatie, rechtsherstel en schadevergoeding van vermogens van Joden in Nederland in de periode 1940-1987 (Den Haag 1988).
  • Brief van de Minister-President, Minister van Algemene Zaken en de Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Financiën aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, 21-03-2000. Tweede Kamer, vergaderjaar 1999-2000, 25 839, nr. 13.

 

verantwoording
colofon