De uitvoering van het rechtsherstel

Na de oorlog bevonden zich in ons land getroffenen die stelselmatig van hun bezittingen waren beroofd. Veelal waren zij gedeporteerd geweest en hadden zij hun huizen, inboedels of bedrijven moeten achterlaten. Het beheer over deze vermogens en de zorg voor het herstel van oorspronkelijke rechten kwam in handen van de Nederlandse Staat. Uitgangspunt van het overheidsbeleid was dat de getroffenen alles moesten terugkrijgen wat hen wederrechtelijk was ontnomen.

Al in 1942 was door de Nederlandse regering in Londen de Commissie Herstel Rechtsverkeer in het leven geroepen die de opdracht kreeg wetten voor te bereiden die het vermogensbeheer na de oorlog zouden regelen. In 1944 kwamen achtereenvolgens het Besluit Herstel Rechtsverkeer en het Besluit Vijandelijk Vermogen tot stand. Bepaald werd dat van overheidswege beheerders en bewindvoerders over de vermogens zouden worden benoemd. Met de uitvoering van beide besluiten werd voorlopig het Militair Commissariaat voor het Rechtsherstel (MCRH) belast, dat onderdeel vormde van het Militair Gezag. Op diverse plaatsen in het land werden Bureaus van Districtsmilitaire Commissarissen gevestigd, die ter plaatse werden bijgestaan door Adviescommissies Rechtsherstel en Beheer, waarin Inspecteurs van Belastingen zitting hadden.

Raad voor het Rechtsherstel

Op 9 augustus 1945 eindigden de bevoegdheden van het MCRH en zijn taken werden overgenomen door de Raad voor het Rechtsherstel (RvR). Tot voorzitter van deze Raad werd de voormalig premier in oorlogstijd Pieter Sjoerds Gerbrandy benoemd. De Raad had als doelstelling het door de Duitsers tijdens de bezetting 1940-1945 gepleegde onrecht van het zich toe-eigenen en liquideren van vermogensbestanddelen van personen en instellingen zoveel mogelijk ongedaan te maken. Daartoe richtte de Raad de volgende afdelingen op:

1. Afdeling Rechtspraak

2. Afdeling Effectenregistratie

3. Afdeling Beheer (NBI)

4. Afdeling Voorzieningen voor Afwezigen

5. Afdeling Voorzieningen voor Rechtspersonen

6. Afdeling Onroerende Goederen

De Afdeling Rechtspraak was belast met de rechtspraak in zaken van rechtsherstel en was tevens een beroepsinstantie in zaken die in eerste aanleg door één van de andere afdelingen van de RvR werden behandeld. De Afdeling Effectenregistratie had in de eerste plaats als taak het registreren van alle door Nederlandse instanties uitgegeven effecten (van hun actuele bezitters en van de oorspronkelijke eigenaren) en hield zich bezig met het rechtsherstel ten aanzien van geroofde effecten. De Afdeling Onroerende Goederen hield zich bezig met het rechtsherstel ten aanzien van onroerend goed. Deze afdeling had tot taak minnelijke schikkingen tot stand te brengen tussen oorspronkelijke en actuele eigenaren.

De derde afdeling, de Afdeling Beheer, had een aantal omvangrijke taken. Zij  voerde het beheer over de vermogens van vijanden en landverraders, zoals NSB’ers, en tevens over de boedels van Duitse ‘roofinstanties’, zoals de bank Lippmann, Rosenthal & Co (Liro). Zoals bepaald was in het Besluit Vijandelijk Vermogen werd een afzonderlijk instituut opgericht, het Nederlandse Beheersinstituut (NBI), dat als uitvoerend orgaan deel uitmaakte van de Afdeling Beheer van de Raad voor het Rechtsherstel.

De werkzaamheden van de afdeling Beheer, de afdeling Voorzieningen voor Afwezigen en de afdeling Voorzieningen voor Rechtspersonen vertoonden zoveel overeenkomsten dat eind september 1945 de minister van Justitie werd verzocht de drie afdelingen samen te voegen. Dit was officieel echter niet mogelijk zonder een wijziging in het Besluit Herstel Rechtsverkeer. In de praktijk gingen wel de bevoegdheden van de vierde en vijfde afdeling (resp. Voorzieningen voor Afwezigen en Voorzieningen voor Rechtspersonen) over naar het NBI, dat daardoor bevoegd was bewindvoerders te benoemen over vermogens van degenen die ‘afwezig’ waren. Afwezigen waren meestal personen die waren omgekomen zonder dat hun overlijden wettelijk vaststond, maar soms ook werden er mensen onder verstaan die door de oorlogsomstandigheden tijdelijk onvindbaar waren. Het benoemen, ontslaan en schorsen van bestuurders voor rechtspersonen en het nader regelen van hun bevoegdheden werd nu ook een taak van het NBI.

Hoe omvangrijk de werkzaamheden van het NBI waren, blijkt wel uit het feit dat het instituut ongeveer 156.000 afzonderlijke beheerszaken heeft gevoerd over vermogens en vermogensbestanddelen, variërend van een enkel spaarbankboekje en wat meubilair tot en met complete inboedels, huizen, kunstvoorwerpen, effecten, bedrijven et cetera. Het Beheersinstituut had 2.000 stafleden, 20.000 bewindvoerders en een onbekend maar groot aantal beheerders in dienst. Het hoofdkantoor werd landelijk bijgestaan door Vertegenwoordigingen en door Bureaus van het NBI.

Klachten

Nadat er veel klachten waren gerezen over het functioneren van het NBI werden op 11 juni 1948 Commissies Beheersconflicten ingesteld die de klachten gingen onderzoeken. De belangrijkste klachten waren:

  • het NBI was te traag zijn bij het opheffen van beheren
  • het personeel was deels onbetrouwbaar
  • het beheer werd niet altijd goed uitgevoerd
  • er was te weinig openbaarheid
  • er werd door het NBI te weinig toezicht uitgeoefend op het beleid van de Vertegenwoordigingen
  • er waren te dure beheerders aangesteld
  • goederen en bedrijven werden beneden de waarde verkocht

De Commissies probeerden in overleg met het NBI en de klagers de klachten op te lossen. Lukte dit niet, dan werd de klacht ter beoordeling voorgelegd aan de minister van Justitie.

Esther Balkestein

verantwoording
colofon