1945-1947

Politieke gevangenen

Tot de samenvoeging met het Informatiebureau hield het Afwikkelingsbureau Concentratiekampen (ABC) zich bezig met de opsporing van gevangenen uit tuchthuizen, gevangenissen en concentratiekampen. Op 15 december 1946 nam het Informatiebureau zijn werkzaamheden over.

Politieke gevangenen waren personen die vanwege hun ‘politieke’ opvattingen, werkweigering, verzetswerk, et cetera door de Duitsers gearresteerd waren en overgebracht naar Nederlandse gevangenissen of naar de kampen in Schoorl, Amersfoort of Vught. Van daaruit werd een deel van de gevangenen getransporteerd naar Duitse kampen, zoals Buchenwald, Dachau, Sachsenhausen en Neuengamme.[1]

Er werden twee methoden toegepast om politieke gevangenen op te sporen of hun lot vast te stellen. De eerste was het gebruik van gegevens die het Informatiebureau van de westerse zonale opsporingsbureaus in Duitsland had gekregen. De geallieerden hadden Duitse overheidsinstanties verplicht mee te werken aan het verschaffen van gegevens uit hun administratie ten behoeve van de tracingswerkzaamheden. Het Informatiebureau kreeg lijsten, afschriften van kampadministraties, ziekenhuisgegevens en opgaven van gemeentebesturen.

Naast dit zogenaamde Kreismaterial, werd door het Informatiebureau en het ABC ook gebruik gemaakt van verklaringen van gevangenen die waren teruggekeerd. Teruggekeerde ex-politieke gevangenen werd gevraagd naar informatie over andere politieke gevangenen die bij hen in het kamp hadden gezeten of met wie zij op transport waren gesteld. De voormalige gevangenen die een verklaring aflegden, werden ‘representanten’ genoemd. Zij werden benaderd via enquêteformulieren, via radio-oproepen of via het blad Appèl. In dit blad werden foto’s met gegevens gepubliceerd van politieke gevangenen die nog steeds vermist werden. Het Bureau Ex-Politieke Gevangenen van de Stichting 1940-1945 had het initiatief genomen tot de uitgave van de periodiek. Na overname van de werkzaamheden door het Informatiebureau verscheen het blad nog een aantal maal.

Appèl, het blad van het Bureau Ex-Politieke Gevangenen van de Stichting 1940-1945

Door het interviewen van de representanten zijn er twee belangrijke archieven gevormd. Dit zijn de ‘Opgaven representanten’ (verklaringen van mensen die na afloop van de oorlog waren teruggekeerd uit concentratiekampen) en de Representantencartotheek (kaartsysteem met verwijzingen naar alle namen voorkomend in de collectie Opgaven Representanten).[2] ABC was begonnen met de aanleg van beide collecties. Na de centralisatie van de opsporing, eind 1946, werden de ‘Opgaven representanten’ en de Representantencartotheek overgenomen door het Informatiebureau en verder uitgebreid.

De documentaire opsporing was duidelijk het belangrijkst. Met de archieven en documenten die werden verzameld en door het interviewen van lotgenoten die terug waren gekomen uit gevangenschap probeerden de opsporingsinstanties in Nederland het lot van de vermiste politieke gevangenen vast te stellen. Een enkele keer werden vanuit Nederland teams naar Duitsland gestuurd om daadwerkelijk mensen op te sporen. Het Nederlandse Rode Kruis heeft dit gedaan en ook de Vereniging Friesland 1940-1945 heeft twee van zijn leden naar Duitsland gestuurd om Friese politieke gevangenen te traceren.[3]

Dwangarbeiders

De opsporing van dwangarbeiders door het Informatiebureau van het Nederlandse Rode Kruis verliep anders dan die van de voormalige politieke gevangenen en joden. Dwangarbeiders hadden, in tegenstelling tot deze twee groepen, meestal niet in concentratiekampen gezeten, maar waren ondergebracht in onder meer Wohnlager en scholen of zelfs bij particulieren. Bovendien waren tewerkgestelden vaak meerdere malen van werkgever en verblijfplaats veranderd. Individuele opsporing was vaak de enige manier om een dwangarbeider op te sporen.

Dwangarbeiders waren mannen en vrouwen die gedwongen waren om in de Duitse (oorlogs)industrie te werken. Zij werden opgepakt bij razzia’s of werden tewerkgesteld via Nederlandse arbeidsbureaus. Deze waren ingesteld bij besluit dd 5 oktober 1940 van de secretaris-generaal van het departement van Sociale Zaken om te zorgen dat de inzet van arbeiders een overheidstaak werd om zo de maximale controle te krijgen over het beschikbare arbeidspotentieel. Naast het Rijksarbeidsbureau waren er ook 37 Gewestelijke Arbeidsbureaus opgericht.

In Duitsland werden de meeste arbeiders geregistreerd bij het Einwohnermeldeamt (bevolkingsregister), het Arbeitsamt (arbeidsbureau) en het Wirtschaftsamt (bureau voor economische zaken). Indien de arbeider was overleden in Duitsland werd hij of zij ingeschreven in het Standesamt-Sterberegister en/of in het Friedhofsregister. Ook werden dwangarbeiders geregistreerd in de ziekenhuizen waar zij hadden gelegen. Voor zover deze documenten behouden zijn gebleven, zijn ze van grote waarde geweest bij de opsporing van dwangarbeiders.[4]

Daarnaast waren ook Kreismaterial, documenten ontvangen van de International Tracing Service en gegevens afkomstig van bedrijven die dwangarbeiders hadden gebruikt van belang voor de opsporingswerkzaamheden van het Informatiebureau. Het Informatiebureau zocht overigens niet alleen naar personen die gedwongen in Duitsland tewerk waren gesteld, maar ook naar diegenen die zich vrijwillig hadden aangemeld.

In Nijmegen was door kapelaan Schellekens de Nederlandse Informatiedienst Arbeiders Duitsland (NIAD) opgericht. Schellekens zond tijdens de oorlog voedselpakketten naar Nederlandse dwangarbeiders. Familieleden van de dwangarbeiders benaderden de kapelaan voor informatie over hun verwanten die te werk gesteld waren in Duitsland. De NIAD begon met het verzamelen van gegevens over vermiste personen om informatie aan de familieleden te kunnen verstrekken. Van de Duitse autoriteiten kreeg de NIAD zelfs toestemming om in Duitsland opsporingen te verrichten en brieven en voedselpakketten naar de Nederlandse arbeiders in Duitsland te brengen. Vier motorrijders werden ingezet om deze werkzaamheden te verrichten. Voor het verkrijgen van inlichtingen maakte de NIAD gebruik van formulieren. In de laatste oorlogsmaanden ging Schellekens in Duitsland op zoek naar gedeporteerde Nederlanders. Ook ondernam hij na de bevrijding van concentratiekamp Dachau een reis hier naar toe om pastoor Teulings en rector Rooyackers te bevrijden uit het kamp.

Joden

Verschillende bureaus waren betrokken bij de opsporing van de joden die de oorlog hadden overleefd en het vaststellen van het lot van degenen die niet meer zouden terugkomen. Reeds in november 1944 werd in het bevrijde Maastricht door S. Roet het Centraal Registratiebureau voor Joden opgericht. Het doel van dit bureau was om de terugkerende joden vanuit onderduikadressen en uit concentratiekampen te registreren. Van deze gegevens werden lijsten gemaakt om familieleden en kennissen op de hoogte te stellen. Aan daadwerkelijke opsporing werd in dit stadium nog niet gedaan. In mei 1945 werd het Informatiebureau Nederlands Volksherstel van de Stichting Volksherstel Amsterdam opgericht. Ook dit bureau richtte zich in eerste instantie op het verstrekken van informatie over afwezigen en gedeporteerden. Het Informatiebureau maakte voor deze werkzaamheden gebruik van de Joodsche Raad-cartotheek.

Het bestuur van de Joodchse Raad in 1942. De door de Joodsche Raad aangelegde cartotheek werd na de oorlog door opsporingsinstanties gebruikt voor de opsporing van vermiste joodse personen.

Op de kaartjes van deze cartotheek staan persoonsgegevens, zoals naam, geboortedatum, adres, beroep, burgerlijke staat en gezinssamenstelling. Ook staat de datum aangetekend van wegvoering uit Amsterdam naar Westerbork of Vught. Na de oorlog hebben elkaar opvolgende opsporingsinstanties deze cartotheek gebruikt voor de opsporing van vermiste joodse personen of de vaststelling van hun overlijden.

De werkzaamheden van het Informatiebureau Nederlands Volksherstel werden op 15 oktober 1945 overgenomen door het Opsporingsbureau Joodsche Personen te Amsterdam. Naast het verstrekken van inlichtingen aan belanghebbenden probeerde het bureau ook joden op te sporen. Hiertoe bediende men zich niet alleen van de aanwezige cartotheken, archieven en lijsten, maar evenals als het ABC interviewde het Opsporingsbureau joden die uit de kampen waren teruggekeerd.

Hergebruik archieven

De opsporingsbureaus hebben veelvuldig gebruik gemaakt van archieven die tijdens de oorlog waren gevormd met een heel ander doel, zoals de transportlijsten van kamp Westerbork, de kampadministratie van de Duitse kampen in Nederland en het archief van de hulpsecretarie van de gemeente Westerbork in het kamp. Het hergebruik van archieven was een belangrijk middel om het lot van de slachtoffers vast te stellen, zowel van joden als van politieke gevangenen en dwangarbeiders.

Karolien Verbrugge

Bronnen

[1] J. van de Vosse, Het Informatiebureau van het Nederlandsche Roode Kruis. Verslag over zijn werkzaamheden van 1939 tot en met 1947 (Den Haag 1948) 162.

[2] Van de Vosse, Verslag over zijn werkzaamheden van 1939 tot en met 1947, 166-167.

[3] Vereniging Friesland 1940-1945, Tien jaar Vereniging Friesland 1940-1945. 18 april 1945 – 18 april 1955 (Leeuwarden 1955) 9.

[4] Van de Vosse, Verslag over zijn werkzaamheden van 1939 tot en met 1947, 173.

verantwoording
colofon